Direct naar content gaan

Samenvatting

Verwijzingszaak Hoge Raad 14 april 2023, 20/04413, ECLI:NL:HR:2023:557, NLF 2023/0975, met noot van Stormmesand.

X (belanghebbende) was in 2014 werkzaam als CFO bij een groep waarvan B (bv) de tophoudstervennootschap is. X heeft in dat jaar deelgenomen aan een managementparticipatieplan. Het doel was de werknemers aan de werkgever te binden, omdat de groep in financieel zwaar weer was gekomen. Daartoe kocht X op 22 april 2014 voor € 630.000 twee soorten certificaten van aandelen in B. In december 2014 is de waarde van deze certificaten gedaald naar € 1. In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft X negatieve inkomsten uit lucratief belang geclaimd van € 629.999. De Inspecteur heeft het verlies bij de aanslag gecorrigeerd.

De zaak was door de Hoge Raad verwezen naar Hof Den Bosch. Dit Hof heeft de zaak wegens betrokkenheid van het gerechtshof ter verdere behandeling verwezen naar verwijzingshof Den Haag.

Het verwijzingshof beoordeelt of de door X gehouden certificaten moeten worden aangemerkt als een lucratief belang als bedoeld in artikel 3.92b, lid 4, Wet IB 2001 in samenhang gelezen met lid 2 van dat artikel.

Volgens het verwijzingsarrest dient, kort gezegd, te worden beoordeeld of bij de door X gehouden certificaten een hefboomeffect optreedt van meer dan 1 op 10. Hiertoe moet bij de overeenkomstige toepassing van het 10%-criterium, naast het gestorte kapitaal, ook rekening worden gehouden met het gestorte agio en met informeel kapitaal. Met leningen aan de vennootschap waarin de belastingplichtige een belang houdt, moet alleen rekening worden gehouden indien en voor zover deze voor de toepassing van de belastingwetgeving als informeel kapitaal zijn aan te merken.

Partijen verschillen – terecht – niet van mening dat het geaccumuleerde dividend op de cum prefs in de noemer van de breuk moet worden meegenomen bij de overeenkomstige toepassing van het 10%-criterium. De omvang van het in aanmerking te nemen cum pref dividend is echter wel nog in geschil.

Het verwijzingshof komt tot het oordeel dat de door X gehouden certificaten niet kunnen worden aangemerkt als een lucratief belang als bedoeld in artikel 3.92b, lid 4, Wet IB 2001. Zelfs indien wordt uitgegaan van het door X voorgestane bedrag van € 3.641.000 aan in aanmerking te nemen cum pref dividend, leidt dat tot de volgende berekening: € 31.549.725 / (€ 141.906.224 + € 3.641.000 (cum pref dividend)) = 21,7%. Uitgaande van het door de Inspecteur voorgestane bedrag van € 3.248.096 aan in aanmerking te nemen cum pref dividend zou dit (afgeronde) percentage overigens hetzelfde zijn.

Het verwijzingshof is verder van oordeel dat geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een vermindering van de belastingrente rechtvaardigen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
27 maart 2024
Rolnummer
23/718
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:534
NLF-nummer
NLF 2024/1098
Aflevering
7 mei 2024
bwbr0011353&artikel=3.92b,bwbr0011353&artikel=3.92b

Naar de bovenkant van de pagina