Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een maatschap verhuurt sinds 1 juni 2000 een bedrijfsruimte met bijbehorende grond aan C (bv) die aldaar een autogaragebedrijf exploiteert. Maten zijn X (belanghebbende) en zijn broer, ieder voor 50%.

X had in de periode van 1 januari 2001 tot 15 oktober 2015 een (in)direct aanmerkelijk belang in C. Op 15 oktober 2015 heeft X zijn aandelen in C verkocht.

De jaarrekening over 2001 van de maatschap vermeldt als aanschafwaarde inclusief verbouwingskosten van de onroerende zaak een bedrag van € 1.490.710.

De Inspecteur is bij de aanslag IB/PVV 2015 afgeweken van de aangifte inzake het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. Hij is uitgegaan van een boekwaarde van de onroerende zaak per begin van de tbs-regeling op 1 januari 2001 van € 1.490.710. Met inachtneming van afschrijvingslasten ad € 493.836 resteert een boekwaarde per 31 december 2015 van € 996.874. De waarde van de onroerende zaak is bij het einde van de tbs vastgesteld op € 1.240.000, hetgeen resulteert in een boekwinst bij het einde van de tbs van € 243.126 waartoe X voor de helft gerechtigd is.

Hof Amsterdam verwerpt in deze procedure de stelling van X dat op grond van de foutenleer, dan wel op grond van het vertrouwensbeginsel, de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak per 1 januari 2001 op een hoger bedrag gesteld kan worden dan € 1.490.710. Ook is het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
21 december 2023
Rolnummer
22/00633
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:3589
NLF-nummer
NLF 2024/1088
Aflevering
7 mei 2024

Naar de bovenkant van de pagina