Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2008 een perceel grond gekocht met de bedoeling daarop een pand te (laten) bouwen. Het pand zou uit woonruimte en kantoorruimte bestaan. Voor de aankoop van de grond en de bouw van het pand zijn bij een bank leningen afgesloten. In 2009 is een aanvang gemaakt met de bouw van het pand op het perceel grond (hierna ook: de onroerende zaak).

Vanaf april 2010 kon X niet langer voldoen aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de leningen. Daarom heeft de bank de leningen opgezegd. De onroerende zaak is in 2014 geveild.

X wenst het negatieve resultaat dat hij heeft behaald met de activiteiten, in aftrek te brengen (aanslag IB/PVV 2014). De Inspecteur staat dat niet toe. Hij stelt dat de onroerende zaak moet worden aangemerkt als privévermogen.

Hof Amsterdam is ervan uitgegaan dat aan het begin van de activiteiten is voldaan aan de vereisten voor het bestaan van een bron van inkomen. Ter zake van de etikettering is volgens het Hof niet aannemelijk geworden dat het perceel – in plaats van als keuzevermogen – als verplicht ondernemings- dan wel werkzaamheidsvermogen zou moeten worden aangemerkt.

X heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond.

Het Hof is ‘voor zover nodig veronderstellenderwijs’ ervan uitgegaan dat de activiteiten – die uitsluitend bestonden uit de ontwikkeling van het perceel grond door daarop een woon-/werkpand te (laten) bouwen, met de intentie de onroerende zaak vervolgens met winst te verkopen – vanaf 2008 moeten worden aangemerkt als een onderneming dan wel als een werkzaamheid. Bij dat uitgangspunt geeft het oordeel van het Hof dat het perceel grond als keuzevermogen moet worden aangemerkt, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

De zaak wordt verwezen naar Hof Den Haag. De Hoge Raad merkt hierbij op dat het verwijzingshof alsnog de vraag zal moeten beantwoorden of de activiteiten van X zijn aan te merken als een onderneming dan wel een werkzaamheid.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
11 oktober 2024
Rolnummer
21/05115
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1421
Auteur(s)
mr. L.S. Rijff
BDO
NLF-nummer
NLF 2024/2390
Aflevering
29 oktober 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6625
bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.91,bwbr0011353&artikel=3.91

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid