Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak betoogt X (belanghebbende) bij de Hoge Raad dat Hof Den Haag ter zitting op ontoereikende gronden heeft geweigerd om van hem stukken in ontvangst te nemen.
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 8:58, lid 1, Awb bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De bepaling beoogt, blijkens de daarop gegeven toelichting, een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Uit de strekking van die bepaling volgt dat de rechter – binnen het kader van een goede procesorde – de mogelijkheid heeft stukken die binnen tien dagen voor de zitting of eerst ter zitting zijn overgelegd al dan niet in de procedure toe te laten (HR 1 oktober 2004, 38.967, ECLI:NL:HR:2004:AR3099). Bij de beslissing of een partij de gelegenheid moet krijgen bewijsstukken ter zitting alsnog over te leggen, zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure voor de feitenrechter heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang, zoals dit ook geldt met betrekking tot stukken die een partij na de zitting alsnog wenst over te leggen (HR 3 februari 2006, 41.329, ECLI:NL:HR:2006:AV0821). De uitspraak van het Hof noch het proces-verbaal van de zitting geeft er blijk van dat een zodanige afweging heeft plaatsgevonden.
Het cassatieberoep van X wordt gegrond verklaard. De zaak is verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
16 maart 2007
Rolnummer
42.905
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA0721
bwbr0005537&artikel=8:58,bwbr0005537&artikel=8:58&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina