Samenvatting
Fiscaal partners mogen inkomens- en vermogensbestanddelen onderling verdelen tot de belastingaanslagen van beiden onherroepelijk vaststaan. Eric Poelmann bespreekt, mede naar aanleiding van recente rechtspraak en antwoorden op Kamervragen, de in de praktijk levende vraag of een in de aangifte gekozen verdeling mag worden herzien als een navorderingsaanslag aan één van beide partners wordt opgelegd.
NLF-W artikel
1. Inleiding
De Wet IB 2001 biedt fiscaal partners de mogelijkheid enkele fiscale inkomens- en vermogensbestanddelen onderling te verdelen. Die verdeling kan in beginsel worden aangepast tot de belastingaanslagen van beiden onherroepelijk vaststaan. In een recente bijdrage van Pijnappel in NLF-W 2023/33 is ingegaan op de vraag of als een navorderingsaanslag wordt opgelegd de nagevorderde inkomensbestanddelen kunnen worden verdeeld, of dat ook op een eerder in de aangifte gemaakte verdeling kan worden teruggekomen. Mij is door de redactie van NLF-W gevraagd nader te reflecteren op dit vraagstuk, hetgeen ik hierbij graag doe.
2. Algemeen
Artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001 bepaalt dat de belastingplichtige en diens fiscaal partner bepaalde inkomens- en vermogensbestanddelen van de aangifte inkomstenbelasting aan elkaar kunnen toerekenen. Deze ‘onderlinge verhouding’ mag op grond van artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001 gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslag, navorderingsaanslag, conserverende aanslag of conserverende navorderingsaanslag van beiden onherroepelijk vaststaan. Wordt de aanslag door de Hoge Raad vastgesteld, dan mag dat tot zes weken na het arrest. De staatssecretaris heeft in antwoord op Kamervragen deze toedelingsmogelijkheid tussen fiscaal partners een fiscale faciliteit genoemd. Dit is in wezen juist, maar het door de staatssecretaris in andere antwoorden op Kamervragen op één lijn stellen van deze faciliteit met goed koopmansgebruikvraagstukken acht ik opmerkelijk, omdat de in deze bijdrage te bespreken toerekening wel jaarlijks kan worden herzien. Het is ook niet zo dat door een wijziging in toerekening van inkomensbestanddelen nadat de primitieve aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, de feiten waarop de primitieve aanslag is gebaseerd weer ter discussie worden gesteld.