Bij twee afzonderlijke uitspraken van 11 januari 2023 heeft Rechtbank Amsterdam de beroepen van X (eiser) gegrond verklaard, omdat in beide zaken de beslistermijn ten aanzien van twee Woo-verzoeken was overschreden.
X heeft op 28 juni 2023 in beide zaken opnieuw een beroepschrift ingediend omdat nog niet op de Woo-verzoeken was beslist.
Bij twee afzonderlijke uitspraken van 19 september 2023 (de buitenzittingsuitspraken) heeft de Rechtbank de beroepen gegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat de Belastingdienst alsnog, na opdracht van de Rechtbank, heeft beslist op de Woo-verzoeken. De Rechtbank heeft de Belastingdienst in beide zaken – opnieuw – opgedragen binnen veertien dagen te beslissen op straffe van een dwangsom.
De minister van Financiën (opposant) heeft tegen de buitenzittingsuitspraken verzet ingesteld. Hij voert primair aan dat de Rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren, omdat geen sprake was van het niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan.
Rechtbank Amsterdam verklaart het verzet ongegrond.
De Belastingdienst is een bestuursorgaan. Vast staat dat de Belastingdienst geen besluit heeft genomen op Woo-verzoek 1 en op Woo-verzoek 2. Dit betekent dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beslistermijn is verstreken. De Rechtbank heeft opposant terecht opgedragen een besluit op de aanvraag bekend te maken. Verder overweegt de Rechtbank dat bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, procesbelang in beginsel blijft bestaan zolang er nog geen besluit is.
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 op het verzet van de minister van Financiën, opposant (gemachtigde: mr. J.W. Rouwendal), en uitspraak in de beroepszaak tussen
eiser, eiser,
en
opposant.
Procesverloop
AMS 23/3833
1.1. Eiser heeft op 13 augustus 2022 een verzoek om openbaarheid op grond van de Wet open overheid (het Woo-verzoek 1) ingediend bij de Belastingdienst.
1.2. Op 4 oktober 2022 heeft eiser de Belastingdienst in gebreke gesteld, omdat nog niet op het Woo-verzoek 1 was beslist.
1.3. Eiser heeft op 27 oktober 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat nog altijd geen besluit op het Woo-verzoek 1 was genomen.
AMS 23/3834
1.4. Eiser heeft op 9 augustus 2022 bij de Belastingdienst opnieuw een Woo-verzoek (het Woo-verzoek 2) ingediend.
1.5. Op 30 september 2022 heeft eiser de Belastingdienst in gebreke gesteld, omdat nog niet op het Woo-verzoek 2 was beslist.
1.6. Eiser heeft op 29 oktober 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat nog altijd geen besluit op het Woo-verzoek 2 was genomen.
Beide zaken
1.7. Bij twee afzonderlijke uitspraken van 11 januari 2023 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, omdat in beide zaken de beslistermijn was overschreden. Daarbij heeft de rechtbank de Belastingdienst opgedragen om binnen 14 dagen alsnog op het Woo-verzoek 1 en het Woo-verzoek 2 te beslissen, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
1.8. Eiser heeft op 28 juni 2023 in beide zaken opnieuw een beroepschrift ingediend bij de rechtbank, omdat nog niet op het Woo-verzoek 1 en het Woo-verzoek 2 was beslist.
1.9. Bij twee afzonderlijke uitspraken van 19 september 2023 (de buitenzittingsuitspraken) heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, omdat niet was gebleken dat de Belastingdienst alsnog, na opdracht van de rechtbank, heeft beslist op het Woo-verzoek 1 en het Woo-verzoek 2. Omdat geen verweer is gevoerd en niet was gebleken van bijzondere omstandigheden, heeft de rechtbank de Belastingdienst in beide zaken opnieuw opgedragen binnen 14 dagen te beslissen. De rechtbank heeft daarbij een dwangsom vastgesteld van € 250,- voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-.
1.10. Opposant heeft tegen de buitenzittingsuitspraken verzet ingesteld.
1.11. De rechtbank heeft het verzet op 8 april 2024 op zitting behandeld. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door de heer [naam] . Eiser is verschenen.
Overwegingen
2. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk gegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de Belastingdienst – ook na opdracht van de rechtbank – geen besluit heeft genomen op beide Woo-verzoeken van eiser.
3. In deze verzetszaken beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of in de buiten-zittinguitspraken terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen gegrond zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaken pas toe als de verzetschriften gegrond zijn.
Het standpunt van opposant
4. Opposant voert tegen de uitspraken van de rechtbank primair aan dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren, omdat geen sprake was van het niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan. Opposant licht dit als volgt toe.
4.1. Eiser heeft beide Woo-verzoeken ingediend via de digitale Woo-postbus van zowel de Belastingdienst als het Ministerie van Financiën. Eiser is er daarbij ten onrechte van uit gegaan dat de Belastingdienst een bestuursorgaan is. De Belastingdienst is geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb, omdat zij niet met enig openbaar gezag is bekleed. De Belastingdienst heeft namelijk niet een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. Het opleggen en innen van belastingaanslagen betreft namelijk geen bevoegdheid van de Belastingdienst als organisatie, maar van de individuele inspecteur die dan ook bestuursorgaan is. Opposant wijst verder op artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (de Uitvoeringsregeling) waaruit volgt dat de Belastingdienst valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën als bestuursorgaan en dat het ministerie Woo-verzoeken aan de Belastingdienst afhandelt. De Belastingdienst is verder in artikel 2.2 van de Woo ook niet gelijkgesteld aan een bestuursorgaan.
4.2. Opposant concludeert hieruit dat eiser in beide zaken twee gelijkluidende Woo-verzoeken heeft ingediend bij de minister als bestuursorgaan. Opposant heeft bij besluit van 24 januari 2023 een besluit genomen op het Woo-verzoek 1 en op 11 juli 2023 een besluit genomen op eisers bezwaar tegen dit besluit. Bij besluit van 26 januari 2023 heeft opposant een besluit genomen op het Woo-verzoek 2 en op 4 april 2023 heeft opposant met betrekking tot dit verzoek een aanvullend besluit genomen. Nu de Belastingdienst geen bestuursorgaan is, kan ook geen sprake zijn van een niet tijdig genomen besluit. Eiser staat daarom geen beroep open en de rechtbank is onbevoegd om van dit beroep kennis te nemen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De voor de beoordeling van de verzetten belangrijke regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank volgt niet het standpunt van opposant en concludeert dat de Belastingdienst een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Zij licht dit als volgt toe.
7. Een instantie is blijkens artikel 1:1, eerste lid, van de Awb aan te merken als bestuursorgaan als zij a) een orgaan is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b) een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. Niet in geschil is dat de Belastingdienst krachtens publiekrecht is ingesteld.
8. Voor de vraag of de Belastingdienst een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is van belang of de Belastingdienst als orgaan van een publiekrechtelijke rechtspersoon is aan te merken. Daarbij is van belang of de Belastingdienst een zodanig zelfstandige taak vervult of plaats inneemt binnen die publiekrechtelijke rechtspersoon dat zij als orgaan daarvan is aan te merken.
9. Anders dan de minister betoogt, is voor de vraag of de Belastingdienst een bestuursorgaan is, niet doorslaggevend of het met enig openbaar gezag is bekleed. Volgens vaste rechtspraak is de aanwezigheid van een publiekrechtelijke grondslag daarvoor bepalend. Daartoe wordt in die rechtspraak verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:1 van de Awb. In de geschiedenis is vermeld dat ook een orgaan dat uitsluitend tot taak heeft feitelijke handelingen te verrichten, maar wel een publiekrechtelijke grondslag heeft een bestuursorgaan is. Voor deze organen geldt dus bijvoorbeeld ook de doorzendverplichting van artikel 2:3 van de Awb. De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst een publiekrechtelijke grondslag heeft, gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling. De Belastingdienst is daarom een bestuursorgaan.
10. Vaststaat dat de Belastingdienst geen besluit heeft genomen op Woo-verzoek 1 en op Woo-verzoek 2. Dit betekent dat de rechtbank in haar uitspraken van 19 september 2023 in de zaken AMS 23/3833 onderscheidenlijk AMS 23/3834 terecht heeft geoordeeld dat de beslistermijn is verstreken. De rechtbank heeft opposant terecht opgedragen een besluit op de aanvraag bekend te maken.
11. Verder overweegt de rechtbank dat procesbelang het belang is dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat de rechtszoekende concreet met het desbetreffende rechtsmiddel wil of kan bereiken. De vraag of er procesbelang is, wordt in het algemeen beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het rechtsmiddel. Bij een beroep tegen het niet tijdig-nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is.
12. De verzetsgronden slagen niet.
Conclusie en gevolgen
15. De verzetten zijn ongegrond. Dat betekent dat de buitenzittinguitspraken in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de verzetten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr.N. Galjee-Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 1
[…]
2. Onder rijksbelastingen worden verstaan belastingen welke van rijkswege door de rijksbelastingdienst worden geheven.
Artikel 3
[…].
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoofdlijnen van de inrichting van de rijksbelastingdienst alsmede omtrent de functionaris, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, onder wie een belastingplichtige ressorteert.
Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003
Artikel 2
1. Er is een rijksbelastingdienst onder de naam Belastingdienst. De Belastingdienst bestaat uit het directoraat-generaal Belastingdienst, het directoraat-generaal Douane en het directoraat-generaal Toeslagen. De Belastingdienst is belast met de heffing en invordering van rijksbelastingen en andere bij of krachtens de wet opgedragen taken.
2. De Belastingdienst staat onder het gezag van de Minister van Financiën.