Volgens de de wrakingskamer van de Hoge Raad voldoet het onderhavige wrakingsverzoek van X (belanghebbende) niet aan de eis dat het verzoek om wraking is gemotiveerd en kan het dus niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Om die reden laat de Hoge Raad het verzoek buiten behandeling.
Gelet op het aantal wrakingsverzoeken dat X in deze procedure heeft ingediend en op de inhoud van die verzoeken (waarbij geldt dat het instituut van de wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele of inhoudelijke beslissingen van de rechters die de zaak behandelen (vgl. HR 25 september 2018, 18/02675, ECLI:NL:HR:2018:1413, r.o. 3.3), kan dit verzoek in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als misbruik. Om deze redenen bepaalt de Hoge Raad op grond van artikel 8:18, lid 4, Awb dat een volgend wrakingsverzoek van X niet in behandeling zal worden genomen.
BRON
Beslissing in de zaak van verzoeker te woonplaats (hierna: verzoeker) betreffende het door verzoeker ingediende verzoek om wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.
1. De procedure
1.1. Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 22/01582. Bij bericht van 6 april 2023 is aan verzoeker meegedeeld dat op 14 april 2023 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarbij meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad R.J. Koopman, J. Wortel en M.T. Boerlage.
1.2. Bij een op 13 april 2023 aan de balie van de Hoge Raad afgegeven brief, heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. Het wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 23/01563. Bij beslissing van 7 juli 2023 heeft de Hoge Raad dit verzoek afgewezen.
1.3. Bij bericht van 10 augustus 2023 is aan verzoeker meegedeeld dat op 18 augustus 2023 in de zaak 22/01582 uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarbij meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad R.J. Koopman, J. Wortel en M.T. Boerlage.
1.4. Bij op 17 augustus 2023 aan de balie van de Hoge Raad afgegeven brief, heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.3 vermelde leden van de Hoge Raad. Dit wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 23/03259 en wordt behandeld door de leden van de Hoge Raad V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock (hierna ook: de wrakingskamer). De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek was gepland op 25 september 2023.
1.5. Bij op 25 september 2023 aan de balie van de Hoge Raad afgegeven brief, heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.4 vermelde leden van de Hoge Raad (hierna ook: de wraking van de wrakingskamer). Dit wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 23/03714. De leden van de Hoge Raad tegen wie dit wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.6. Bij brief van 5 oktober 2023 heeft verzoeker zijn hiervoor in 1.5 genoemde verzoek aangevuld.
2. Beoordeling van het verzoek om wraking van de wrakingskamer
2.1. Ingevolge artikel 8:16 lid 2 Awb moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek voldoet niet aan de motiveringseis als iedere motivering ontbreekt. Daarvan is slechts sprake als ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat in het verzoek geen enkel feit en geen enkele omstandigheid is vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende rechter schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Een dergelijk verzoek kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb en kan misbruik van het middel van wraking opleveren.
2.2. In aansluiting hierop bepaalt artikel 2.3.2, aanhef en onder a, Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek niet is gemotiveerd. Artikel 8:18 lid 1 Awb staat daaraan niet in de weg.
2.3. Verzoeker legt in de kern aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat de hiervoor in 1.4 bedoelde wrakingskamer zijn verzoek heeft afgewezen tot toezending van de “in de motivering gebezigde bewoordingen” van de beslissing die al zou zijn vastgesteld in de zaak 22/01582. Verzoeker stelt dat hij hierdoor niet in staat wordt gesteld om zijn aanspraak op een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak te verwezenlijken, “te meer” nu hij zich niet kan beklagen over een blijk van vooringenomenheid van de hiervoor in 1.3 genoemde leden van de belastingkamer “wanneer de einduitspraak door voornoemde leden eenmaal is gedaan”.
2.4. In de motivering van het wrakingsverzoek worden geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het (eerste) wrakingsverzoek schade zou kunnen lijden of daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Het onderhavige verzoek voldoet daarmee niet aan de eis dat het verzoek om wraking is gemotiveerd en kan dus niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Om die reden zal de Hoge Raad het verzoek buiten behandeling laten.
2.5. Gelet op het aantal wrakingsverzoeken dat verzoeker in deze procedure heeft ingediend en op de inhoud van die verzoeken (waarbij geldt dat het instituut van de wraking niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele of inhoudelijke beslissingen van de rechters die de zaak behandelen), kan dit verzoek in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als misbruik. Om deze redenen zal de Hoge Raad op grond van artikel 8:18 lid 4 Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de zaak met nummer 22/01582 en in de zaak met nummer 23/03259 niet in behandeling wordt genomen.
3. Beslissing
De Hoge Raad stelt het verzoek om wraking van V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock buiten behandeling en bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met nummer 22/01582 en in de zaak met nummer 23/03259 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en G.C. Makkink, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier S.E. Bandsma, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.