Direct naar content gaan

Samenvatting

De gemeente Strijen (X; belanghebbende) heeft als onderdeel van een meeromvattend bouwproject een gebouw doen oprichten voor de huisvesting van een zogenoemde brede school, bestaande uit twee basisscholen, een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf. De totale stichtingskosten van het op 19 februari 2009 opgeleverde gebouw bedroegen € 5.274.440 inclusief omzetbelasting.

Bij de ontwikkeling en de bouw van de brede school waren ook betrokken een woningcorporatie en een stichting bij wie het bevoegd gezag van de twee basisscholen berustte.

X heeft het gebouw bij notariële akte van 19 februari 2009 in eigendom overgedragen aan de woningcorporatie. De woningcorporatie heeft zich bij deze akte ertoe verbonden om het gebouw gedurende dertig jaar te blijven aanwenden als brede school. De koopprijs bedroeg € 550.000 exclusief omzetbelasting. Het ter zake van deze levering verschuldigde bedrag aan omzetbelasting van € 104.500 heeft X op aangifte voldaan.

X heeft bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane omzetbelasting, maar volgens de Inspecteur heeft X geen recht op aftrek van de haar ter zake van de oprichting van het gebouw in rekening gebrachte omzetbelasting.

Na een eerste verwijzing door de Hoge Raad heeft Hof Amsterdam overwogen dat X in wezen geen vergoeding heeft ontvangen voor de levering van de school en dat deze daarom niet heeft plaatsgevonden onder bezwarende titel. X kan daarom geen aanspraak maken op aftrek van de in geding zijnde voorbelasting.

X heeft voor de tweede keer cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Het Hof heeft vastgesteld dat X en de woningcorporatie hebben afgesproken dat het gebouw na dertig jaar door X zal worden teruggekocht voor een op voorhand bepaalde koopsom van ongeveer € 975.000. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad.

Deze afspraak kan er niet aan afdoen dat de levering van het gebouw in overeenstemming met de contractuele bepalingen is verricht tegen betaling van een bedrag van € 654.500.

Het oordeel van het Hof dat X het gebouw om niet heeft geleverd, berust aldus kennelijk op een herdefiniëring van de verrichte transacties en handelingen. Zo’n herdefiniëring is echter alleen aan de orde als zich misbruik van recht voordoet. Dat laatste heeft het Hof niet vastgesteld. Daarmee berust dat oordeel van het Hof op een onjuiste rechtsopvatting.

De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Bosch voor de onbehandeld gelaten stelling van de Inspecteur dat in dit geval misbruik van recht in de weg staat aan het recht op aftrek van omzetbelasting.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1e kwartaal 2016
Instantie
HR
Datum instantie
17 mei 2024
Rolnummer
22/03060
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:707
Auteur(s)
dr. B. Willemsen LLM
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/1176
Aflevering
21 mei 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6398
bwbr0002629&artikel=1,bwbr0002629&artikel=1,bwbr0002629&artikel=3,bwbr0002629&artikel=3,bwbr0002629&artikel=8,bwbr0002629&artikel=8,bwbr0002629&artikel=15,bwbr0002629&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina