Metadata
MRB / AWR / verzuimboete voor autohandelaar terecht door Hof gematigd wegens wanverhouding tussen de boete en het begane verzuim
HR, 10 juni 2005
Samenvatting
Een tot de handelsvoorraad van een autohandelaar behorende auto rijdt op 14 september 1999 zonder groene kentekenplaten op de openbare weg. Dat komt de handelaar op een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van fl. 709 te staan plus een even hoge verzuimboete. Het Hof vond dat er sprake was van een wanverhouding tussen de boete en het begane verzuim. Het Hof had hierbij waarde gehecht aan het feit dat de handelaar nog maar net begonnen was, dat hij zijn bedrijf alleen uitoefende en dat het voor hem – bij de grote drukte op automarkt – niet steeds mogelijk was voldoende controle op het gebruik van groene kentekenplaten uit te oefenen. Het Hof stelde de boete vast op fl. 100.Op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris beslist de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting van de rijksbelastingdienst te Apeldoorn (thans Belastingdienst Centrale Administratie Sector Autoheffingen te Apeldoorn; hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 001
een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd naar het tijdvak 15 september 1998 tot en met 14 september 1999 tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van ƒ 709,= (€ 321,77) met een boete van 100% of ƒ 709,= (€ 321,77), in totaal derhalve een bedrag van ƒ 1.418,= (€ 643,=).
De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, naar daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige
wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van f 60,= (= € 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de boete in het openbaar plaatsgehad op 7 mei 2003 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.4. Het Hof heeft op 21 mei 2003 te ´s-Hertogenbosch mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 2 juni 2003 aangetekend aan partijen verzonden.
1.5. De Inspecteur heeft tijdig en op regelmatige wijze verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Het hiervoor verschuldigde recht van € 174,= is door de Inspecteur op 9 juli 2003 betaald.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Het motorrijtuig van het merk Opel met het kenteken
AA-00-AA (hierna: de personenauto) is vanaf 25 augustus 1999 tot en met 6 april 2000 opgenomen geweest in de bedrijfsvoorraad van belanghebbendes onderneming.
2.2. Ter zitting is komen vast te staan dat op 14 september 1999 in Q met de personenauto gebruik is gemaakt van de openbare weg zonder dat aan de auto de handelaarkentekenplaten waren aangebracht.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag en de beschikking verzuimboete terecht zijn opgelegd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.2.1. Belanghebbende heeft hieraan ter zitting nog toegevoegd, dat hij zijn bedrijf alleen uitoefende en dat het hem – bij grote drukte op de automarkt – niet steeds mogelijk was voldoende controle op het gebruik van de handelaarkentekenplaten uit te oefenen.
3.2.2. De Inspecteur heeft ter zitting, onweersproken, verklaard dat belanghebbende heeft erkend dat op 14 september 1999 in Q met de personenauto gebruik is gemaakt van de openbare weg zonder dat aan de auto de handelaarkentekenplaten waren aangebracht.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, de naheffingsaanslag en de beschikking verzuimboete.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van de hiervóór onder 2.1 en 2.2 vermelde feiten is belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd.
4.2. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aan de op hem rustende bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, heeft voldaan.
4.3. Ten aanzien van de verzuimboete is het Hof van oordeel dat sprake is van een wanverhouding tussen de verzuimboete en de ernst van het feit. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij ten tijde van de controle nog maar juist met zijn bedrijf begonnen was, dat hij zijn bedrijf alleen uitoefende, en dat het hem – bij de grote drukte op de automarkt – niet steeds mogelijk was voldoende controle op het gebruik van de handelaarkentekenplaten uit te oefenen. Het Hof vindt daarin aanleiding de boete te verminderen tot fl. 100,= (€ 45,38), welk bedrag in de gegeven omstandigheden passend en geboden wordt geacht.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Daar geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en belanghebbende geen opgave heeft gedaan van kosten, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover deze de
beschikking verzuimboete betreft;
vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 45,38;
bevestigt de uitspraak voor het overige;
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het
door deze ter zake van de behandeling van het beroep
verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 27,23
(fl. 60,=); en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon
die het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan door A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 18 september 2003
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 september 2003, nr. 00/01412, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-00-AA een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 15 september 1998 tot en met 14 september 1999 ten bedrage van fl. 709, alsmede een boete van fl. 709. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak betreffende de boetebeschikking vernietigd en de boete verminderd tot een bedrag van € 45,38. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Het motorrijtuig waarvoor de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd, was vanaf 25 augustus 1999 tot en met 6 april 2000 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbendes onderneming. Op 14 september 1999 is met de personenauto gebruik gemaakt van de openbare weg zonder dat aan de auto handelaarskentekenplaten waren aangebracht.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat sprake is van een wanverhouding tussen de verzuimboete en de ernst van het door belanghebbende begane verzuim. Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat hij ten tijde van de controle nog maar juist met zijn bedrijf begonnen was, dat hij zijn bedrijf alleen uitoefende, en dat het hem - bij de grote drukte op de automarkt - niet steeds mogelijk was voldoende controle op het gebruik van de handelaarskentekenplaten uit te oefenen.
3.3. Het middel strekt in de eerste plaats ten betoge dat 's Hofs oordeel dat sprake is van een wanverhouding, onbegrijpelijk is, gezien enerzijds de uit de geschiedenis van totstandkoming van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 blijkende bedoeling van de wetgever dat, gelet op het relatief lage bedrag aan verschuldigde belasting en de gewenste preventieve werking, in beginsel een boete van 100 percent moet worden opgelegd, en anderzijds de ernst van de overtreding door belanghebbende, die immers bedrijfsmatig handelt.
Het middel faalt in zoverre. 's Hofs oordeel geeft, mede gelet op de omstandigheid dat het Hof - hoezeer ook met inachtneming van de in het middel vermelde bedoeling van de wetgever - tot taak had te onderzoeken, of, gelet op alle naar zijn oordeel in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de Inspecteur terecht een verzuimboete van fl. 709 heeft opgelegd, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.
3.4. Het middel betoogt voorts dat 's Hofs oordeel dat in de gegeven omstandigheden een boete van fl. 100 passend en geboden is, onbegrijpelijk is.
's Hofs oordeel is, gelet op de gegeven motivering, niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve ook in zoverre.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2005.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 414.
Metadata
Rubriek(en)
AutobelastingenBelastingtijdvak
1999Instantie
HRDatum instantie
10 juni 2005Rolnummer
40.601ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT7216