Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De Heffingsambtenaar heeft aan X (belanghebbende) als gebruiker van een bedrijfsruimte voor het jaar 2017 onder meer aanslagen OZB en reclamebelasting opgelegd.

X heeft de bedrijfsruimte per 1 juli 2015 voor een periode van vijf kalenderjaren gehuurd. De huurovereenkomst is per 31 december 2016 beëindigd. De bedrijfsruimte is op 2 januari 2017 ontruimd en op 6 januari 2017 door X leeg opgeleverd.

In geschil is of X op 1 januari 2017 nog gebruiker is van de bedrijfsruimte.

Volgens Rechtbank Noord-Holland is dat niet het geval. Zij ziet aanleiding de activiteiten van X op 1 en 2 januari 2017 aan te merken als handelingen die niet meer inhouden dan het opruimen en schoonmaken van de bedrijfsruimte, terwijl geen sprake was van de situatie waarin hij daadwerkelijk iets deed met de bedrijfsruimte. De Rechtbank acht de situatie waarin een eigenaar een belangrijke mate van zeggenschap heeft over de onroerende zaak voldoende om deze als gebruiker te kunnen aanmerken, zodat de door de wetgever ongewenst geachte situatie dat geen gebruiker kan worden aangewezen zich hier niet voor doet.

Het beroep tegen de aanslag OZB is gegrond. Deze aanslag wordt herroepen.

Het beroep tegen de aanslag reclamebelasting van € 9,25 is ongegrond nu onbetwist is dat de reclame-uiting van X bij de bedrijfsruimte op 1 januari 2017 nog ter plaatse aanwezig was en zichtbaar was vanaf de openbare weg. Dat artikel 10, lid 1, Verordening reclamebelasting bepaalt dat voor belastingbedragen tot € 10 geen invordering plaatsvindt, maakt niet dat de heffing van de reclamebelasting onrechtmatig is.

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
30 april 2018
Rolnummer
17/4523
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2018:3512
NLF-nummer
NLF 2018/1135
Aflevering
24 mei 2018
bwbr0005416&artikel=220,bwbr0005416&artikel=220

Naar de bovenkant van de pagina