Samenvatting
Op 4 oktober jl. heeft de Europese Commissie plannen gelanceerd voor een nieuw btw-systeem. Onderdeel van deze plannen is de btw-fraudebestrijding. Om dat te realiseren wil de Commissie dat leveranciers in het land van herkomst zelf direct de btw innen en afdragen, naar het tarief dat geldt in het land van bestemming. De belastingdienst van het land van oorsprong betaalt de btw dan door naar het land van bestemming. Uitzondering wordt gemaakt voor leveringen aan partijen met een gecertificeerde status (CTP). In geval van leveringen aan een partij met CTP-status kan btw worden verlegd.
Opinie
In de op 4 oktober 2017 gepubliceerde plannen van de Europese Commissie is de certified taxable person (CTP) geïntroduceerd. Niet te verwarren met Certificate of Status of Taxable Person, waarmee enkel de belastingplicht wordt aangetoond. Met de nieuwe CTP wordt gedoeld op een btw-belastingplichtige met een ‘keurmerk goed belastinggedrag’. De Commissie spreekt van een ‘globally reliable taxpayer’ en is – aldus de Commissie – gemodelleerd naar de Authorised Economic Operator (AEO) uit het douanerecht. Volgens de Commissie is één van de voordelen van de CTP-status dat versimpelde procedures gelden.
Het douanerecht kende tot de inwerkingtreding van het Douanewetboek van de Unie de AEO-status. Inmiddels is deze status gewijzigd in een vergunning AEO-C of AEO-S. Deze vergunningen zijn voor bepaalde branches – zoals de douanevertegenwoordiger – een onmisbare eerste levensbehoefte. Doordat de AEO-vergunning voorwaarde is voor het verkrijgen van andere douanevergunningen, is het bijvoorbeeld in de logistieke sector niet mogelijk om te werken zonder AEO.
Bij AEO zijn de voordelen daarmee evident. Voor CTP zijn de voordelen voor de aanvrager zelf nog niet duidelijk. Voordelen lijken namelijk niet zozeer aan de CTP’er zelf te worden toegekend, maar aan zijn internationale handelspartner.
Wanneer een ondernemer volgens de nieuwe plannen gaat leveren aan een klant in een andere lidstaat die CTP-gecertificeerd is, kantelt door die status van de klant het heffingssysteem van de btw en mag de heffing van btw worden verlegd naar de klant. Als de klant niet CTP-gecertificeerd is, moet de ondernemer btw naar het tarief van zijn klant in rekening brengen en afdragen aan de belastingdienst in zijn eigen land, die het op zijn beurt weer doorbetaalt aan de belastingdienst van het land van de klant.
Los van de vraag hoe de belastingdiensten in de nu nog 28 lidstaten gaan beoordelen en monitoren of honderdduizenden ondernemers aan de CTP-meetlat voldoen, wordt grensoverschrijdend handelen hiermee een spannende aangelegenheid.
Stel: een Nederlandse koekjesfabrikant handelt met een hem bekende Italiaanse klant die weliswaar een btw-identificatienummer heeft maar geen CTP’er blijkt te zijn op het moment van factureren. De koekjesfabrikant levert onder de huidige situatie zijn producten zonder btw naar deze klant, en heeft zich er nooit in hoeven verdiepen tegen welk tarief de koekjes in Italië worden belast. Het lopende contract voorzag daar ook niet in. Maar nu de Italiaanse klant de CTP-status niet heeft, zullen de koekjes naar de Italiaanse btw-wetgeving belast worden en afgedragen in Nederland.
De plannen zijn nog niet in detail uitgewerkt, maar het zou kunnen dat de Nederlandse belastingdienst deze btw eerst gaat innen en doorbetalen aan Italië en dan misschien na een jaar uit Italië een notificatie ontvangt dat te weinig btw is geïnd (omdat bijvoorbeeld ten onrechte het verlaagde btw-tarief is toegepast). Italië zal dan aan heffer Nederland het verzoek tot naheffing doen. Mocht de koekjesfabrikant het daar niet mee eens zijn en de naheffing voor de Rechtbank betwisten, zou de Nederlandse Rechtbank zich dan moeten verdiepen in het Italiaanse belastingrecht? En, zou de Nederlandse rechter vragen stellen aan het Hof van Justitie, over uitleg van de Italiaanse btw-wetgeving?
Mochten de nationale autoriteiten hun pappenheimers een beetje kennen en wat extra willen bezuinigen op het fiscale ambtenarenapparaat, dan doen ze er wellicht goed aan om juist geen CTP-status af te geven. Er lijkt in dit systeem namelijk geen prikkel te zitten voor de belastingautoriteiten tot het verlenen van die status bij twijfel: je haalt als lidstaat extra heffingswerk in huis terwijl een andere lidstaat deze heffing en inning ook ‘gratis’ en zonder procedurerisico’s voor je kan doen. De lidstaat moet er dan wel op vertrouwen dat de heffende lidstaat deze taak naar behoren uitvoert. De VAT Gap- rapporten zouden daarbij een richtsnoer kunnen vormen.
De vergelijking met de AEO gaat dus mank: waar de douane aan de AEO-vergunninghouder zelf onmisbare voordelen heeft gekoppeld, is dat bij CTP niet duidelijk maar legt de Commissie het nadeel van het niet hebben van de CTP-status bij de handelspartner en diens belastingautoriteit neer. Met de AEO haalt de Europese Commissie ook een ander adagium uit het douanerecht binnen: ‘Handelen is risico lopen’.