Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft op een perceel grond twee woningen laten bouwen. Een woning voor eigen bewoning en een woning die hij heeft bestemd voor de verhuur. Op het dak van de huurwoning zijn veertig niet-geïntegreerde zonnepanelen geplaatst.

De Inspecteur heeft alleen aftrek van voorbelasting in verband met de levering en montage van de zonnepanelen toegestaan. Hij heeft in dit verband bij beschikking een teruggaaf verleend tot een bedrag van € 2.959.

Voor Hof Den Haag was in geschil of, en zo ja, in hoeverre X aanspraak kan maken op aftrek van omzetbelasting die hem in rekening is gebracht voor de bouw van de huurwoning.

Het Hof heeft het standpunt van de Inspecteur verworpen dat geen rechtstreeks en onmiddellijk verband kan worden aangenomen tussen de bouw van de huurwoning enerzijds en de belaste levering van energie anderzijds. Naar het oordeel van het Hof wijkt het onderhavige geval af van de situatie die heeft geleid tot het arrest HR 16 juli 2021 (19/02837, ECLI:NL:HR:2021:1158), omdat geen sprake is van een woning voor privégebruik, maar van een investeringsgoed. Het zogenoemde ‘hoe dan ook’-criterium van de Hoge Raad is hier niet van toepassing.

Het Hof heeft de huurwoning als afzonderlijk investeringsgoed, naast de zonnepanelen, in aanmerking genomen. Met betrekking tot de huurwoning heeft het Hof geoordeeld dat deze een dubbele functie heeft, te weten het genereren van huurinkomsten en het dienen als draagconstructie voor de zonnepanelen. De belasting die in rekening is gebracht ter zake van de uitgaven in verband met de huurwoning, is pro rata aftrekbaar. Het pro-ratapercentage heeft het Hof bepaald op vijf. Na toepassing van het pro-ratapercentage komt ter zake van de huurwoning een bedrag van € 1.537 voor aftrek in aanmerking (5% van € 30.740). In totaal heeft het Hof de aan X te verlenen teruggaaf vastgesteld op € 4.428 (€ 2.959 + € 1.537).

De staatssecretaris heeft met twee middelen cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad verklaart (alleen) het tweede middel gegrond.

De zonnepanelen zijn in casu tijdens de bouw op het dak van de huurwoning bevestigd en X is de huurwoning vervolgens als geheel voor zijn economische activiteiten gaan gebruiken. Daarom moet voor de heffing van omzetbelasting de huurwoning met de daarop geplaatste zonnepanelen als geheel – dat wil zeggen als één investeringsgoed – in aanmerking worden genomen. Anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, bestaat in dit geval geen aanleiding om de huurwoning en de zonnepanelen voor de bepaling van het aftrekbare gedeelte van omzetbelasting als afzonderlijke investeringsgoederen in aanmerking te nemen.

Ook indien wordt uitgegaan van het door het Hof vastgestelde aftrekbare percentage van vijf, heeft X bij beschikking een hoger bedrag teruggekregen dan waarop hij recht heeft.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
HR
Datum instantie
31 mei 2024
Rolnummer
21/05426
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:776
Auteur(s)
mr. J.A. de Vries
Tilburg University / EY
NLF-nummer
NLF 2024/1472
Aflevering
25 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6461
bwbr0002629&artikel=15&lid=1,bwbr0002629&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina