Negentien naheffingsaanslagen parkeerbelasting disproportioneel
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30 april 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(1)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
X (belanghebbende) is op 1 november 2021 verhuisd en heeft direct na zijn verhuizing een parkeervergunning aangevraagd. Hij is op een wachtlijst geplaatst en op 7 januari 2022 is de parkeervergunning aan X verstrekt.
X heeft zijn auto toch in zijn straat geparkeerd hoewel de vergunning nog niet was verleend. Dit is tijdens een reeks van digitale parkeercontroles geconstateerd. In de periode van 5 november 2021 tot en met 6 januari 2022 is een reeks van negentien naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan X. Ook is een reeks aanmaningen en dwangbevelen verstrekt aan X.
Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de Heffingsambtenaar in dit geval bij X nader kunnen en moeten onderzoeken wat er aan de hand zou kunnen zijn. Dit onderzoek is niet verricht, en de Rechtbank vindt dat gezien de in korte tijd flink oplopende kosten voor X onzorgvuldig.
De Rechtbank ziet in het geval van X aanleiding om van de negentien naheffingsaanslagen die zijn opgelegd, er drie in stand te laten, die met overtredingsdatum 15 november 2021, 2 december 2021 en 15 december 2021. Er zijn weliswaar in deze periode tien naheffingsaanslagen opgelegd, maar het beroep inzake zeven van deze naheffingsaanslagen is niet-ontvankelijk. De Rechtbank kan alleen een oordeel geven in zaken met een ontvankelijk beroep. De naheffingsaanslagen opgelegd tussen 20 december 2021 en 10 januari 2022 worden met het oog op de proportionaliteit vernietigd.
De Rechtbank is van oordeel dat de invorderingskosten, bestaande uit aanmaningskosten en dwangbevelkosten in beginsel terecht zijn opgelegd. De beroepen tegen de invorderingskosten treft hetzelfde lot als de naheffingsaanslagen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaken tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende
en
de heffingsambtenaar en de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg , de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar
1. Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar en de invorderingsambtenaar van 17 februari 2022, 15 maart 2022 en 15 april 2022.
1.2. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de onderstaande naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd.
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Controledatum |
Zaaknummer |
Locatie |
[aanslagnummer 1] |
10/11/2021 |
05/11/2021 |
22/2555 |
[straat] |
[aanslagnummer 2] |
15/11/2021 |
13/11/2021 |
22/2556 |
[straat] |
[aanslagnummer 3] |
17/11/2021 |
15/11/2021 |
22/2557 |
[straat] |
[aanslagnummer 4] |
18/11/2021 |
16/11/2021 |
22/2558 |
[straat] |
[aanslagnummer 5] |
29/11/2021 |
25/11/2021 |
22/2559 |
[straat] |
[aanslagnummer 6] |
29/11/2021 |
26/11/2021 |
22/2560 |
[straat] |
[aanslagnummer 7] |
06/12/2021 |
02/12/2021 |
22/2099 |
[straat] |
[aanslagnummer 8] |
09/12/2021 |
07/12/2021 |
22/2561 |
[straat] |
[aanslagnummer 9] |
13/12/2021 |
11/12/2021 |
22/2562 |
[straat] |
[aanslagnummer 10] |
17/12/2021 |
15/12/2021 |
22/2563 |
[straat] |
[aanslagnummer 11] |
20/12/2021 |
16/12/2021 |
22/2564 |
[straat] |
[aanslagnummer 12] |
20/12/2021 |
17/12/2021 |
22/2565 |
[straat] |
[aanslagnummer 13] |
24/12/2021 |
20/12/2021 |
22/2566 |
[straat] |
[aanslagnummer 14] |
24/12/2021 |
21/12/2021 |
22/2567 |
[straat] |
[aanslagnummer 15] |
30/12/2021 |
24/12/2021 |
22/2568 |
[straat] |
[aanslagnummer 16] |
30/12/2021 |
28/12/2021 |
22/2569 |
[straat] |
[aanslagnummer 17] |
06/01/2022 |
04/01/2022 |
22/2570 |
[straat] |
[aanslagnummer 18] |
07/01/2022 |
05/01/2022 |
22/2571 |
[straat] |
[aanslagnummer 19] |
10/01/2022 |
06/01/2022 |
22/2572 |
[straat] |
1.3. Belanghebbende heeft op 28 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de invorderingskosten. De heffingsambtenaar en de invorderingsambtenaar hebben de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard en daarmee de desbetreffende naheffingsaanslagen en invorderingskosten in stand gelaten. Tegen voornoemde beslissingen van de heffingsambtenaar en de invorderingsambtenaar richt zich het beroep.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Namens de heffingsambtenaar en de invorderingsambtenaar heeft hieraan deelgenomen [naam] .
1.5. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 november 2023 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres [adres] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 10 november 2023 aan belanghebbende op genoemd adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.6. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
2. Beoordeling door de rechtbank
2.1. De rechtbank beoordeelt of de in 1.2 genoemde naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de onder 5.1 genoemde invorderingskosten terecht bij belanghebbende in rekening zijn gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat tien naheffingsaanslagen, inclusief de bijbehorende invorderingskosten in stand dienen te blijven. De rechtbank vernietigt de overige naheffingsaanslagen en bijbehorende invorderingskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Feiten
3.1. Belanghebbende is op 1 november 2021 verhuisd naar de [straat] te [plaats] en heeft direct na zijn verhuizing een parkeervergunning aangevraagd.
3.2. Belanghebbende is op een wachtlijst geplaatst in afwachting van zijn parkeervergunning. De parkeervergunning is op 7 januari 2022 aan belanghebbende verstrekt.
3.3. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende met [kenteken] op de onder 1.2 genoemde data zonder betaling van de verschuldigde parkeerbelasting geparkeerd stond aan de [straat] te [plaats]. Dit is tijdens een reeks van digitale parkeercontroles geconstateerd. In de periode van 5 november 2021 tot en met 6 januari 2022 is een reeks van negentien naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende.
3.4. Omdat belanghebbende de naheffingsaanslagen niet tijdig heeft betaald is een reeks aanmaningen en dwangbevelen verstrekt aan belanghebbende.
4. Overwegingen ten aanzien van de naheffingsaanslagen
Vooraf: ontvankelijkheid beroepen naheffingsaanslagen
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De beroepschriften met zaaknummers BRE 22/2555, 22/2556, 22/2558, 22/2559, 22/2560, 22/2561 en 22/2562 zijn niet binnen de van toepassing zijnde termijnen ingediend. Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd, waaruit blijkt dat er sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende is niet verschenen op de zitting en heeft dus ook niet ter zitting toegelicht waarom hij te laat was met het indienen van zijn beroep. De rechtbank verklaart de beroepen inzake BRE 22/2555, 22/2556, 22/2558, 22/2559, 22/2560, 22/2561 en 22/2562 daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank neemt deze naheffingsaanslagen echter wel mee in haar weging met betrekking tot de proportionaliteit.
Toetsingskader van de rechtbank
4.2. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Tilburg houdende regels omtrent de heffing en invordering van parkeerbelastingen parkeerbelastingen (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.3. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op de in 1.2 genoemde data geparkeerd stond aan de [straat] te [plaats]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd (artikel 2 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2021-4). Ook is niet in geschil dat belanghebbende op de genoemde voornoemde data geen parkeerbelasting heeft voldaan. Hieruit volgt dat de naheffingsaanslagen in beginsel terecht zijn opgelegd.
Standpunten van partijen
4.4. Belanghebbende verzoekt de rechtbank om de naheffingsaanslagen te vernietigen. Belanghebbende voert aan dat hij zijn auto nodig heeft voor zijn baan en dat hij daarom zijn auto voor zijn woning moet parkeren. Daarnaast stelt hij dat hij de naheffingsaanslagen en de invorderingskosten niet kan betalen. In dit verband verwijst belanghebbende naar de kosten van de aangevraagde parkeervergunning. Ook geeft belanghebbende aan dat hij direct na de ontvangst van de eerste naheffingsaanslag contact op heeft genomen met de gemeente. Hij heeft een betalingsregeling voorgesteld ter hoogte van het jaarbedrag voor de parkeervergunning. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat parkeerbelasting kan worden aangemerkt als een objectieve belasting. Er kan dus geen rekening worden gehouden met subjectieve omstandigheden zoals het niet kunnen betalen van de naheffingsaanslagen en invorderingskosten.
Evenredigheid / proportionaliteit
4.5. De rechtbank begrijpt het standpunt van belanghebbende aldus dat hij vindt dat het aantal naheffingsaanslagen en de kosten daarvan, mede bezien in het licht van de kosten voor een parkeervergunning, disproportioneel zijn.
De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. Zij is echter van oordeel dat er een moment kan komen waarop het opstapelen van naheffingsaanslagen zo nadelig is voor de burger, dat dit in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen en datgene wat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. Het opleggen van een reeks naheffingsaanslagen staat dan niet meer in verhouding tot het doel van de heffing van parkeerbelasting, namelijk parkeerregulering.
4.6. In de periode van 5 november 2021 tot en met 6 januari 2022 zijn, zo blijkt uit de ingestelde beroepen, in totaal 19 naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. Ter zitting is gebleken dat er nog veel meer naheffingsaanslagen zijn opgelegd.
Belanghebbende had op 1 november 2021 een parkeervergunning aangevraagd maar er gold een wachtlijst. Belanghebbende parkeerde kennelijk vanaf die datum toch in zijn straat. Vanaf 5 november 2021 zijn naheffingsaanslagen opgelegd. Rekening houdend met de postbezorging, moet belanghebbende in ieder geval vanaf 29 november 2021 (constateringsdata 25 en 26 november 2021) ermee bekend zijn geweest dat er naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd als hij zou blijven parkeren zonder vergunning. Daarna zijn nog minimaal 13 naheffingsaanslagen met kosten aan belanghebbende opgelegd tot en met 6 januari 2021, totdat hij op 7 januari 2021 een parkeervergunning heeft gehad.
4.7. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat de gemeente Tilburg geen beleid heeft vastgesteld, inhoudende dat er op enig moment, bijvoorbeeld na vijf naheffingsaanslagen, contact wordt opgenomen met de belanghebbende. Er worden naheffingsaanslagen opgelegd als belanghebbende fout parkeert, en de heffingsambtenaar is van mening dat het niet als disproportioneel moet worden beschouwd, als dat zoveel naheffingsaanslagen betreft als hier in geding.
4.8. De rechtbank stelt zich de vraag of de gemeentelijke wetgever in dit geval de haar toekomende discretionaire bevoegdheid niet te buiten is gegaan. Gelet op het uit artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet blijkende doel van de heffing van parkeerbelasting, te weten parkeerregulering, kan niet gezegd worden dat deze reeks naheffingsaanslagen leidt tot een belastingheffing die de wetgever in formele zin voor ogen heeft gehad.
Het onder de gegeven omstandigheden zonder enig onderzoek opleggen van minimaal 19 naheffingsaanslagen in een tijdsbestek van twee maanden acht de rechtbank dan ook disproportioneel en komt in strijd met wat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. De hoeveelheid en het totaalbedrag aan naheffingsaanslagen staat niet meer in verhouding tot het doel van de heffing van parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had na het opleggen in dit geval bij belanghebbende nader kunnen en moeten onderzoeken wat er aan de hand zou kunnen zijn. Dit onderzoek is niet verricht, en de rechtbank vindt dat gezien de in korte tijd flink oplopende kosten voor belanghebbende onzorgvuldig.
4.9. De rechtbank ziet hierin het geval van belanghebbende aanleiding om van de negentien naheffingsaanslagen die zijn opgelegd, er drie in stand te laten, die met overtredingsdatum 15 november 2021 (22/2557), 2 december 2021 (22/2099) en 15 december 2021 (22/2563). Er zijn weliswaar in deze periode 10 naheffingsaanslagen opgelegd, maar het beroep inzake zeven van deze naheffingsaanslagen is niet-ontvankelijk. De rechtbank kan alleen een oordeel geven in zaken met een ontvankelijk beroep. De naheffingsaanslagen opgelegd tussen 20 december 2021 en 10 januari 2022 (22/2564 tot en met 22/2572) zal de rechtbank dan ook met het oog op de proportionaliteit vernietigen.
5. Overwegingen ten aanzien van de invorderingskosten
5.1. Omdat belanghebbende de naheffingsaanslagen niet tijdig heeft voldaan, zijn aan belanghebbende onderstaande aanmaningen en dwangbevelen gestuurd. Het beroep van belanghebbende richt zich eveneens op de invorderingskosten.
Aanslagnummer |
Zaaknummer |
Dagtekening |
Aanmaning |
Dwangbevel |
[aanslagnummer 1] |
22/2574 |
- |
- |
- |
[aanslagnummer 2] |
22/2575 |
15/04/2022 |
23/11/2021 |
18/02/2022 |
[aanslagnummer 3] |
22/2576 |
15/04/2022 |
21/12/2021 |
19/01/2022 |
[aanslagnummer 4] |
22/2577 |
15/04/2022 |
23/12/2021 |
18/02/2022 |
[aanslagnummer 5] |
22/2578 |
15/04/2022 |
31/12/2021 |
18/02/2022 |
[aanslagnummer 6] |
22/2579 |
15/04/2022 |
31/12/2021 |
18/02/2022 |
[aanslagnummer 7] |
22/2573 |
- |
- |
- |
[aanslagnummer 8] |
22/2580 |
15/04/2022 |
12/01/2022 |
23/01/2022 |
[aanslagnummer 9] |
22/2581 |
15/04/2022 |
14/01/2022 |
21/03/2022 |
[aanslagnummer 10] |
22/2582 |
15/04/2022 |
18/01/2022 |
16/03/2022 |
[aanslagnummer 11] |
22/2583 |
15/04/2022 |
20/01/2022 |
16/03/2022 |
[aanslagnummer 12] |
22/2584 |
15/04/2022 |
20/01/2022 |
16/03/2022 |
[aanslagnummer 13] |
22/2585 |
15/04/2022 |
25/01/2022 |
16/03/2022 |
[aanslagnummer 14] |
22/2586 |
15/04/2022 |
25/01/2022 |
16/03/2022 |
[aanslagnummer 15] |
22/2587 |
15/04/2022 |
01/02/2022 |
16/03/2022 |
[aanslagnummer 16] |
22/2588 |
15/04/2022 |
01/02/2022 |
16/03/2022 |
[aanslagnummer 17] |
22/2589 |
- |
- |
- |
[aanslagnummer 18] |
22/2590 |
- |
- |
- |
[aanslagnummer 19] |
22/2591 |
15/04/2022 |
17/03/2022 |
- |
Vooraf: ontvankelijkheid invorderingskosten
5.2. Het beroepschrift, dat zowel gericht is tegen de naheffingsaanslagen en de invorderingskosten, is door de rechtbank op 13 april 2022 ontvangen. De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 15 april 2022. Het beroepschrift is dus vóór de dagtekening van de uitspraken op bezwaar en daarmee te vroeg (prematuur) ingediend. Op grond van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een prematuur ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkheidsverklaring achterwege indien de indiener van het beroepschrift redelijkerwijs kon menen dat de uitspraak op bezwaar reeds tot stand was gekomen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar reeds tot stand was gekomen op het moment dat belanghebbende het beroepschrift indiende. In dat geval is er sprake van een ontvankelijk prematuur beroep op grond van artikel 6:10 van de Awb.
Standpunten van partijen
5.3. De gronden van belanghebbende ten aanzien van de invorderingskosten zijn hetzelfde als de gronden ten aanzien van de naheffingsaanslagen. De invorderingsambtenaar heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt en doordat deze niet tijdig is betaald terecht invorderingsmaatregelen zijn genomen waarna de aanmaning op de juiste wijze bekend is gemaakt.
5.4. Ten aanzien van de aanmaningskosten overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de Gemeentewet zijn gemeenten bevoegd om parkeerbelasting te heffen. De gemeente Tilburg heeft hiervan gebruik gemaakt. Op grond van diezelfde Gemeentewet zijn voor de invordering van parkeerbelastingen de bepalingen van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet) van toepassing. Gelet op de bepalingen in de Invorderingswet geldt voor een naheffingsaanslag een minimale betalingstermijn van 14 dagen, gerekend vanaf de dagtekening van de aanslag. Na afloop van die betalingstermijn kan de invorderingsambtenaar – indien de belastingplichtige de aanslag nog niet heeft betaald – een aanmaning toezenden. Op grond van de Kostenwet mag de invorderingsambtenaar hiervoor € 8 kosten in rekening brengen.
5.5. De aanmaning van 23 november 2021 (overtredingsdatum 13 november 2021) 22/2575) is acht dagen na dagtekening van de naheffingsaanslag verstuurd en voldoet hiermee dus niet aan de minimale betalingstermijn van 14 dagen na dagtekening van de naheffingsaanslag. Deze aanmaning is dus niet terecht opgelegd aan belanghebbende. Dit betekent dat het beroep in de zaak 22/2575 reeds om die reden gegrond wordt verklaard. De overige aanmaningen zijn wel op de juiste manier verstuurd aan belanghebbende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overige aanmaningskosten in beginsel terecht in rekening zijn gebracht.
5.6. Ten aanzien van de kosten van de dwangbevelen overweegt de rechtbank als volgt. Een dwangbevel kan slechts worden uitgevaardigd indien de belastingschuldige op de juiste wijze is aangemaand en nadien in gebreke blijft. Inzake 22/2575 is belanghebbende niet op de correcte wijze aangemaand, waardoor deze invorderingskosten niet terecht zijn opgelegd. De overige aanmaningen zijn op de juiste wijze bekend gemaakt. Belanghebbende heeft daaropvolgend de verschuldigde bedragen niet voldaan en was daarmee in gebreke. De rechtbank is van oordeel dat de invorderingskosten, met uitzondering van 22/2575, in beginsel terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Evenredigheid / proportionaliteit
5.7. De rechtbank is van oordeel dat de invorderingskosten, bestaande uit aanmaningskosten en dwangbevelkosten in beginsel terecht zijn opgelegd. De beroepen tegen de invorderingskosten treft hetzelfde lot als de naheffingsaanslagen. Dit betekent dat de beroepen tegen drie uitspraken op bezwaar ter zake de invorderingskosten ongegrond worden verklaard (22/2576, 22/2573 en 22/2582). De overige uitspraken op bezwaar terzake de invorderingskosten van de naheffingsaanslagen zullen dus worden vernietigd vanwege het onder 4.4. tot en met 4.8. overwogene.
6. Conclusie en gevolgen
6.1. De beroepen met zaaknummers 22/2564, 22/2565, 22/2566, 22/2567, 22/2568, 22/2569, 22/2570, 22/2571 en 22/2572 zijn gegrond. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen parkeerbelasting met voornoemde zaaknummers dienen te worden vernietigd. De beroepen tegen de uitspraken in bezwaar inzake de invorderingskosten met zaaknummers BRE 22/2576, 22/2573 en 22/2582 zijn ongegrond. De overige beroepen met betrekking tot de invorderingskosten zijn gegrond. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar terzake die invorderingskosten dienen te worden vernietigd.
6.2. Omdat een deel van de beroepen gegrond is, dient de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht (€ 50) aan belanghebbende vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van: BRE 22/5555, 22/2556, 22/2558, 22/2559, 22/2560, 22/2561, 22/2562:
- verklaart de beroepen niet ontvankelijk
Ten aanzien van BRE 22/2557, 22/2099 en 22/2563
- verklaart de beroepen ongegrond
Ten aanzien van: BRE 22/2564, 22/2565, 22/2566, 22/2567, 22/2568, 22/2569, 22/2570, 22/2571 en 22/2572:
- verklaart de beroepen gegrond
- vernietigt de uitspraken op bezwaar
- vernietigt voormelde naheffingsaanslagen parkeerbelasting
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoedt
Ten aanzien van BRE 22/2576, 22/2573, 22/2582:
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn beroepen
- verklaart de beroepen ongegrond.
Ten aanzien van BRE 22/2574, 22/2575, 22/2577, 22/2578, 22/2579, 22/2580, 22/2581, 22/2583, 22/2584, 22/2585, 22/2586, 22/2587, 22/2588, 22/2589, 22/2590, 22/2591:
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn beroepen
- verklaart de beroepen gegrond
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op voornoemde zaaknummers
- vernietigt de uitspraken op bezwaar terzake de invorderingskosten die betrekking hebben op voornoemde zaaknummers
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 30 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.