Direct naar content gaan

Samenvatting

Erflater, overleden in 2019, was met X (belanghebbende) gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden. Er bestond geen gemeenschap van goederen. Voorts is een bepaling opgenomen dat na het eindigen van het huwelijk ieder van de echtgenoten de deling van beider vermogensvermeerdering kan vorderen (hierna: het verrekenbeding).

In zijn testament heeft erflater X onterfd en zijn drie kinderen tot enige erfgenamen benoemd. X had op grond van het testament van erflater aanspraak op een legaat van € 450.000.

In de aangifte erfbelasting is rekening gehouden met een bedrag van € 1.781.413 als fictieve erfrechtelijke verkrijging door X in de zin van artikel 11 SW 1956. De verkrijging van X bedroeg volgens de aangifte aldus € 2.231.413. X heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

In geschil is of het bedrag van € 1.781.413 als fictieve erfrechtelijke verkrijging in de zin van artikel 11 SW 1956 is aan te merken. Dat is volgens Rechtbank Gelderland niet het geval. Gelet op de formulering van het verrekenbeding is de onderhavige situatie volgens de Rechtbank vergelijkbaar met die in het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 1994 (29.672, ECLI:NL:HR:1994:ZC5627), waardoor het bedrag van € 1.781.413 wordt verkregen krachtens huwelijksvermogensrecht en niet krachtens erfrecht.

Aangezien de verkrijging van X van € 450.000 binnen de partnervrijstelling blijft, betekent het voorgaande dat de aanslag erfbelasting dient te worden verminderd naar een belaste verkrijging van nihil.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
28 mei 2024
Rolnummer
23/4107
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2024:3255
Auteur(s)
mr. M. de L. Monteiro
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/1560
Aflevering
2 juli 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6478
bwbr0002226&artikel=11,bwbr0002226&artikel=11

Naar de bovenkant van de pagina