Samenvatting
Een stichting exploiteert een Hamam. Dat is een luxueuze Oosterse inrichting waarin vrouwen baden, converseren en zich ontspannen. De Hamam in kwestie lijdt ondanks het feit dat zij door de gemeente wordt gesubsidieerd doorgaans verlies. Het Hof rangschikt haar activiteiten onder de in Bijlage B, onderdeel b sub 11 vrijgestelde prestaties van badinrichtingen. Deze vrijstelling acht het Hof niet in strijd met de Zesde Richtlijn. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak met toepassing van artikel 101a RO.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 april 1996 tot en met 30 juni 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 4.526,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassa-tie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechts-ontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 17 februari 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren De Moor en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.