Inspecteur hield terecht geen rekening met renteschuld over overbedelingsvorderingen
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15 juli 2024
Samenvatting
De vader van X (belanghebbende) is in het jaar 2000 overleden. De moeder is in 2021 overleden.
Erfgenamen X en haar zus hebben naar aanleiding van het overlijden van moeder aangifte erfbelasting gedaan. Tot de schulden van de nalatenschap behoren (onder meer) overbedelingsvorderingen van X en haar zus met een waarde van in totaal € 306.684. Daarover is rente berekend tot een bedrag van € 391.022. Dit bedrag bestaat uit een enkelvoudige rente over de overbedelingsvorderingen van 6% per jaar berekend over de periode tussen het overlijden van vader en het overlijden van moeder.
De Inspecteur heeft bij de aanslag geen rekening gehouden met de aangegeven rente over de overbedelingsvorderingen als schuld van de nalatenschap.
Dat acht Rechtbank Zeeland-West-Brabant terecht. X maakt namelijk niet aannemelijk dat een enkelvoudig berekende rente van 6% over de overbedelingsvorderingen tijdens leven van moeder is gaan lopen. Weliswaar staat in het testament van vader genoemd dat een rente van tussen de 5 en 8% over de overbedelingsvorderingen kan worden voldaan, maar daar is in het testament als voorwaarde aan verbonden dat die rente pas door moeder verschuldigd kon worden als X en haar zus daartoe de wens te kennen hadden gegeven. Dat die wens tot het vergoeden van een rente van 6% te kennen is gegeven, is niet aannemelijk gemaakt.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: mr. naam 1),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 april 2023. In die uitspraak heeft de inspecteur beslist dat in de aan belanghebbende opgelegde erfbelasting wegens haar verkrijging uit de nalatenschap van haar moeder geen rekening wordt gehouden met een renteschuld vanwege eerdere overbedeling.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door haar zoon mr. [naam 1] en haar echtgenoot [naam 2] , en de inspecteur. Namens de inspecteur zijn verschenen: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting voor haar verkrijging uit de nalatenschap van haar moeder, niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Daartoe is tussen partijen in geschil of volgend op het overlijden van vader 6 procent enkelvoudige rente berekend moet worden over de overbedelingsvorderingen, waardoor bij het overlijden van moeder een renteschuld in mindering op haar nalatenschap kan worden gebracht. Verder is tussen partijen in geschil of de inspecteur algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting terecht geen rekening heeft gehouden met een renteschuld op de overbedelingsvorderingen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
2.2. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. De heer [naam 3] (vader) heeft op 29 april 1985 een testament opgemaakt waarin hij als erfgenamen heeft benoemd zijn echtgenote, [naam 4] (moeder) en zijn twee dochters (belanghebbende en haar zus), ieder voor gelijke delen.
3.1. Vader heeft in zijn testament de ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 1167 Burgerlijk Wetboek (oud) op zijn nalatenschap van toepassing verklaard. Op grond van die verdeling komen alle activa en passiva van zijn nalatenschap toe aan moeder, onder schuldigerkenning wegens overbedeling aan belanghebbende en haar zus van een vordering in geld ter waarde van hun erfdelen (de overbedelingsvorderingen).
3.2. In het testament van vader is verder over de overbedelingsvorderingen bepaald:
3.3. Vader is op [datum 1] 2000 overleden. In het kader van de afwikkeling van zijn nalatenschap heeft de notaris op 14 juli 2000 een brief aan moeder geschreven. In die brief is onder meer vermeldt:
In het testament is bepaald dat u over de geldvorderingen van de kinderen een enkelvoudige rente verschuldigd bent, indien uw kinderen dit wensen.
Het is in beginsel de bedoeling dat de rente wordt bijgeschreven bij de geldvordering. Dus de rente wordt niet daadwerkelijk betaald en zal eerst opeisbaar zijn in die gevallen waarin ook de geldvordering opeisbaar wordt. Let wel, de bijgeschreven rente is niet rentedragend ter voorkoming van heffing inkomstenbelasting.
De rentebetaling kan op twee momenten geschieden
1. de rente wordt door u betaald tijdens leven, of
2. de rente wordt betaald na uw overlijden
[…]
Tenslotte
3.4. De nalatenschap van vader met een saldo van 1.013.765 gulden is vervolgens afgewikkeld overeenkomstig de in zijn testament opgenomen ouderlijke boedelverdeling. Belanghebbende en haar zus verkregen zodoende door de verdeling ieder een overbedelingsvordering op moeder van 337.921 gulden.
3.5. Moeder, belanghebbende en haar zus hebben als erfgenamen van vader aangifte erfbelasting gedaan. In de aangifte hebben zij de overbedelingsvorderingen gewaardeerd op 195.994 gulden per vordering. Blijkens de toelichting bij de aangifte ligt aan die waardering ten grondslag dat moeder fictief het vruchtgebruik van de overbedelingsvorderingen verkreeg. Dat vruchtgebruik is berekend op 42 procent (leeftijdsfactor 7 maal 6 procent). In de toelichting hebben zij verder de verschuldigde erfbelasting per erfgenaam berekend, en opgemerkt dat dit bedrag, geheel volgens het testament, dient te worden voldaan uit de nalatenschap.
3.6. Verder is in het aangiftebiljet erfbelasting dat is ingediend bij de inspecteur onder “ruimte voor nadere toelichting” aangegeven:
3.7. De door de inspecteur vervolgens opgelegde aanslagen erfbelasting sluiten cijfermatig aan bij de ingediende aangifte. Op het aanslagbiljet aan moeder is vermeld dat het vaste rentepercentage uit het testament over de overbedelingsvorderingen 0,00% bedraagt. De aanslagen erfbelasting zijn onherroepelijk vast komen te staan.
3.8. Moeder is op [datum 2] 2021 overleden. Belanghebbende en haar zus zijn de erfgenamen van moeder.
3.9. Belanghebbende en haar zus hebben naar aanleiding van het overlijden van moeder aangifte erfbelasting gedaan. In die aangifte zijn de bezittingen van de nalatenschap gesteld op € 870.056 en de schulden van de nalatenschap op € 697.921. Tot die schulden behoren (i) de overbedelingsvorderingen van belanghebbende en haar zus met een waarde van in totaal € 306.684, (ii) rente over die overbedelingsvorderingen van in totaal € 391.022 en (iii) een belastingschuld van € 215. Tot slot is in de aangifte een bedrag van € 5.579 opgenomen als uitvaartkosten.
3.10. De in de aangifte als schuld opgenomen rente over de overbedelingsvorderingen (€ 391.022) bestaat uit een enkelvoudige rente over de overbedelingsvorderingen van 6 procent per jaar berekend over de periode tussen het overlijden van vader en het overlijden van moeder.
3.11. De inspecteur heeft in de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting belanghebbendes verkrijging uit de nalatenschap van moeder, in afwijking van de aangifte, gesteld op € 278.789. De inspecteur heeft in de aanslag geen rekening gehouden met de aangegeven rente over de overbedelingsvorderingen als schuld van de nalatenschap. Bij de aanslag erfbelasting heeft de inspecteur € 575 belastingrente in rekening gebracht.
3.12. Ook in bezwaar heeft de inspecteur de rente over de overbedelingsvorderingen niet als schuld van de nalatenschap van moeder geaccepteerd.
Motivering
4. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de rente over de overbedelingsvorderingen terecht als schuld van de nalatenschap van moeder heeft gecorrigeerd. Daartoe is tussen partijen uitsluitend in geschil of er naar aanleiding van het overlijden van vader over de overbedelingsvorderingen van belanghebbende en haar zus tot aan het overlijden van moeder een enkelvoudige rente van 6 procent is gaan lopen.
Bewijslastverdeling
4.1. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld op wie de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat al dan niet een renteschuld tot de nalatenschap van moeder behoorde. Belanghebbende stelt namelijk dat de inspecteur een renteafspraak van 0 procent over de overbedelingsvorderingen niet aannemelijk maakt, en de inspecteur stelt dat belanghebbende een renteafspraak van 6 procent niet aannemelijk maakt.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de bewijslast draagt voor de omvang van de renteschuld, aangezien zij zich beroept op het rechtsgevolg van de aanwezigheid van die schuld. Dat betekent dat het aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat een enkelvoudig berekende rente van 6 procent over haar overbedelingsvordering vanaf het overlijden van vader is gaan lopen.
Beoordeling
4.3. Kortgezegd en in de woorden van de rechtbank voert belanghebbende aan dat een enkelvoudig berekende rente van 6 procent over haar overbedelingsvordering is gaan lopen, omdat zij en de andere erfgenamen niet van het testament van vader zijn afgeweken. In zijn testament was namelijk bepaald dat een rente van 5 tot 8 procent over de overbedelingsvorderingen door moeder moest worden voldaan. Een van dat testament afwijkende afspraak is niet tot stand gekomen en was ook niet de bedoeling, aldus belanghebbende. Belanghebbende wijst in dat kader onder meer op de tekst van het testament van vader (zie 3.2), de brief van de notaris aan moeder (zie 3.3) en de toelichting bij de aangifte erfbelasting van wijlen vader (zie 3.5).
4.4. De inspecteur betwist dat een enkelvoudig berekende rente van 6 procent over de overbedelingsvordering is gaan lopen. Hij wijst daartoe op het testament van vader waarin staat dat alleen rente door moeder verschuldigd kon worden als belanghebbende en haar zus daartoe de wens te kennen hadden gegeven. Omdat belanghebbende stelt dat er geen mondelinge of schriftelijke overeenkomst van een renteafspraak is, is daar niet aan voldaan aldus de inspecteur. Volgens de inspecteur is uit de aangifte erfbelasting verder af te leiden dat een renteafspraak van 0 procent is gemaakt, gelet op de in de aangifte gebruikte bewoordingen “geen rentevergoeding over schuldig gebleven erfdelen”. Om die reden is terecht in de aanslag geen rekening gehouden met een renteschuld, aldus nog steeds de inspecteur.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht geen rente wegens overbedeling als schuld van de nalatenschap van moeder heeft geaccepteerd. Belanghebbende maakt namelijk niet aannemelijk dat een enkelvoudig berekende rente van 6 procent over de overbedelingsvorderingen tijdens leven van moeder is gaan lopen. Weliswaar staat in het testament van vader genoemd dat een rente van tussen de 5 en 8 procent over de overbedelingsvorderingen kan worden voldaan, maar daar is in het testament als voorwaarde aan verbonden dat die rente pas door moeder verschuldigd kon worden als belanghebbende en haar zus daartoe de wens te kennen hadden gegeven. Dat die wens tot het vergoeden van een rente van 6 procent te kennen is gegeven, is niet aannemelijk gemaakt. Vast staat namelijk – gelet op de verklaring van belanghebbende zelf – dat mondeling noch schriftelijk een dergelijke afspraak is gemaakt, en verder volgt die wens ook niet uit (de toelichting bij) de ingediende aangifte na het overlijden van vader en de brief van de notaris in dat kader aan moeder. Dat volgens belanghebbende de in de aangifte opgenomen passage “geen rentevergoeding over schuldig gebleven erfdelen” ongelukkig is geformuleerd en het de bedoeling was alleen aan moeder kenbaar te maken dat zij tijdens leven nog geen rente hoefde te betalen, kan belanghebbende in dat kader niet baten. Die stelling wordt namelijk niet ondersteund door in het dossier aanwezige stukken. De waardering van de overbedelingsvorderingen in de aangifte erfbelasting naar aanleiding van het overlijden van vader wijst eerder op het tegendeel. Tot slot ziet de rechtbank ook geen aanleiding om gelet op het doel en de strekking van de wet tot het oordeel te komen dat in dit geval rente als schuld van de nalatenschap in aanmerking moet worden genomen. De rechtsfeiten van de zaak bieden namelijk geen steun voor een andere uitleg van de wet dan de uitleg die de inspecteur daaraan heeft gegeven.
4.6. Voorgaande leidt tot de conclusie dat de inspecteur bij het berekenen van de door belanghebbende verschuldigde erfbelasting terecht geen rekening heeft gehouden met een tot de nalatenschap van moeder behorende renteschuld.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.7. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank gaat in dat betoog niet mee. De rechtbank ziet in het procesverloop of de voorgaande stukkenwisseling namelijk geen aanleiding voor de conclusie dat het handelen van de inspecteur zodanig onzorgvuldig of anderszins onbehoorlijk is geweest, dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4.8. Dat belanghebbende in de bezwaarfase na het hoorgesprek liever eerst nog contact met de inspecteur had gehad voordat uitspraak op bezwaar zou worden gedaan, maakt de bezwaarfase ook niet onzorgvuldig. Het stond de inspecteur in dit geval vrij om na het hoorgesprek de bezwaarfase te beëindigen. In zoverre kan het beroep van belanghebbende kan dus ook niet slagen.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting wordt gehandhaafd. Hetzelfde geldt voor de bij de aanslag in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 15 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.