Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze WOZ-zaak heeft Rechtbank Den Haag geen immateriële schadevergoeding toegekend. Vanwege een verlenging van de redelijke termijn in verband met de coronapandemie, is de redelijke termijn niet overschreden.

Hof Den Haag heeft dit oordeel in hoger beroep bevestigd maar is daarbij volgens de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan (vgl. HR 27 mei 2022, 21/02977, ECLI:NL:HR:2022:752, NLF 2022/1096, met noot van Hennevelt, r.o. 3.4.1 en 3.4.2).

De Hoge Raad doet de zaak af. De redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg is in casu met minder dan zes maanden overschreden. Deze overschrijding is volledig toe te rekenen aan de bezwaarfase. De Heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 500.

Voor het overige wordt het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2019
Instantie
HR
Datum instantie
6 oktober 2023
Rolnummer
22/00690
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1374
NLF-nummer
NLF 2023/2284
Aflevering
12 oktober 2023
bwbv0001000&artikel=6,bwbv0001000&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina