Samenvatting
Naar aanleiding van de OB-heffing van een vereniging die de belangen bevordert van de agrarische sector en waar naast de algemene belangenbehartiging (waarvoor een onbelaste contributie wordt betaald) tevens commerciƫle diensten worden verricht tegen een afzonderlijke wel belaste vergoeding, was met name de vraag aan de orde of de vereniging door etikettering van goederen en diensten als ondernemingsvermogen of als ondernemingsdiensten de voordruk steeds (geheel) kan aftrekken. Aan de hand van het arrest van 12 februari 2009 zaak C-515/07, V-N 2009/9.27, dat het Hof van Justitie EG op prejudiciƫle vragen van de Hoge Raad heeft gewezen, beslist de Hoge Raad als volgt: de voordruk op goederen en diensten zijn alleen aftrekbaar indien en voorzover die goederen bestemd zijn voor belaste diensten. Dat geldt ook voor investeringsgoederen. Etikettering als ondernemingsgoederen of -diensten verandert daaraan niets. Voorts beslist de Hoge Raad dat nu de activiteiten van de vereniging voor haar leden door partijen niet als onderneming is aangemerkt het Hof de pro rata methode toch analogisch mocht toepassen.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de vereniging Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie te Drachten (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 juni 2005, nr. BK 1457/02, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gestelde vragen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 2 november 2007, nr. 42415, BNB 2008/53, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie heeft verzocht een prejudiciƫle beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 12 februari 2009, Vereniging Noordelijke Land- en Tuinbouworganisatie, C-515/07, V-N 2009/9.27, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“De artikelen 6, lid 2, sub a, en 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet toepasselijk zijn op het gebruik van goederen en diensten die voor de onderneming worden bestemd voor andere handelingen dan belaste handelingen van de belastingplichtige, en dat de btw die verschuldigd is over de aanschaf van die goederen en diensten voor zover het dergelijke handelingen betreft niet aftrekbaar is.”
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Nadere beoordeling van de voorgestelde middelen
2.1. Uit de hiervoor in 1 aangehaalde verklaring voor recht van het Hof van Justitie volgt dat de omzetbelasting die aan belanghebbende in rekening is gebracht ter zake van aan haar geleverde goederen en aan haar verrichte diensten, die zij gebruikt zowel voor economische activiteiten in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn als voor niet-economische activiteiten (de behartiging van de algemene belangen van de leden), niet aftrekbaar is voor zover de goederen of diensten gebruikt worden voor de laatstvermelde activiteiten. Uit het arrest van het Hof van Justitie volgt dat dit - anders dan de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn hiervoor in 1 vermelde arrest van 2 november 2007 - tevens heeft te gelden met betrekking tot omzetbelasting die in rekening is gebracht ter zake van investeringsgoederen. Op grond van het vorenstaande falen de middelen 1 en 2, die, in samenhang gelezen, bestrijden ’s Hofs oordeel dat belanghebbende ten onrechte de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek heeft gebracht voor zover deze betrekking heeft op het gebruik van goederen en diensten in het kader van de algemene belangenbehartiging.
2.2. Middel 3 betoogt dat met ’s Hofs oordeel dat de algemene belangenbehartiging niet plaatsvindt binnen de onderneming van belanghebbende, tegenstrijdig is dat het Hof een pro rata toedeling van de aftrekbare omzetbelasting heeft aanvaard volgens de methode die van toepassing is in het geval binnen de onderneming vrijgestelde prestaties worden verricht. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien het Hof – zich in zoverre aansluitende bij hetgeen partijen gezamenlijk voorstonden – is uitgegaan van een analogische toepassing van evenbedoelde methode.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, A.R. Leemreis, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.