Juiste aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing woningen
Hof Den Bosch, 10 april 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) woont sinds februari 1969 met zijn ouders en andere gezinsleden in een woning te Z. Zijn beide grootvaders waren militair van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger. In september 2018 is zijn vader overleden.
Aan X zijn aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing woningen over het jaar 2019 opgelegd.
X stelt zich op het standpunt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat hij geen ingezetene is, maar staatsburger van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië.
Hof Den Bosch oordeelt dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. Voor de watersysteemheffingen is van belang dat X is ingeschreven in de BRP en gebruikmaakt van een woonruimte. Hoe de inschrijving in de BRP tot stand is gekomen is in dat kader niet relevant. Voor de zuiveringsheffing volstaat dat X gebruiker is van de woning.
Het hoger beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 mei 2022, nummer BRE 20/4808 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, hierna: de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing woningen over 2019 opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting op 31 oktober 2022 en 24 januari 2024 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.7. De zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn neef [neef] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.8. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende woont sinds februari 1969 met zijn ouders en andere gezinsleden aan de [adres] in [woonplaats] . Zijn beide grootvaders waren militair van het Nederlands Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (hierna: KNIL). In september 2018 is zijn vader overleden.
2.2. De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2019 de volgende aanslagen opgelegd:
- Watersysteemheffing ingezetenen;
- Zuiveringsheffing woningen.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht zijn opgelegd.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat hij geen ingezetene is, maar staatsburger van de Republiek der Verenigde Staten van Indonesië.
Watersysteemheffing
4.2. Op grond van artikel 117 Waterschapswet wordt onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die ingezetenen zijn. Onder ingezetene wordt volgens artikel 116 Waterschapswet verstaan: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
4.3. In de Verordening watersysteemheffing waterschap Brabantse Delta 2019 is in artikel 1 bepaald dat onder ingezetene wordt verstaan: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte.
In artikel 2 is het belastbare feit en de belastingplichtigen geregeld. In lid 2, letter a, is bepaald dat de watersysteemheffing wordt geheven van hen die ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a.
4.4. Volgens de basisregistratie personen heeft belanghebbende gebruik van woonruimte, namelijk [adres] in [woonplaats] . Op welke wijze de inschrijving in de basisregistratie personen tot stand is gekomen, is in dit kader irrelevant.
4.5. Gelet op het voorgaande is de aanslag watersysteemheffing terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Zuiveringsheffing woningen
4.6. Op grond van artikel 122d, lid 2, Waterschapswet wordt ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte aan de zuiveringsheffing onderworpen degene die het gebruik heeft van die ruimte. Onder afvoeren wordt verstaan het brengen van stoffen op een openbaar vuilwaterriool of op een zuiveringstechnisch werk.
4.7. Op grond van artikel 3, lid 1, Verordening op de heffing en invordering van zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2019, wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap. Op grond van lid 2 wordt aan de heffing onderworpen degene die het gebruik heeft van de woonruimte.
4.8. De zuiveringsheffing is dus niet afhankelijk van de vraag of iemand ingezetene is, maar of iemand gebruiker is van de woonruimte. Vaststaat dat belanghebbende gebruiker is van de woning [adres] in [woonplaats] . De aanslag zuiveringsheffing is dan ook terecht opgelegd aan belanghebbende.
4.9. Voorzover belanghebbende betoogt dat op grond van andere regelingen, zoals bijvoorbeeld het Rijksverzorgingsbeleid voor Ambonezen, de Nederlandse Staat verantwoordelijk is voor het voldoen van de onderhavige heffingen, kan dat de rechtmatigheid van de aanslagen niet aantasten en geen onderwerp van dit geschil zijn. Het hof wijst overigens op uitspraken van het Hof Amsterdam en Hof Arnhem-Leeuwarden waarin vergelijkbare stellingen zijn verworpen. De tegen deze uitspraken ingestelde cassatieberoepen zijn door de Hoge Raad met toepassing van artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie, niet-ontvankelijk verklaard.
Tussenconclusie
4.10. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.