Niet aannemelijk gemaakt dat is geopteerd voor belaste verhuur
Hof Den Haag, 30 november 1999
Samenvatting
Aan btw-ondernemer X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag omzetbelasting met verzuimboete opgelegd. Uit een boekenonderzoek is gebleken dat facturen die betrekking hebben op verhuur van opslagruimte door B (bv) zijn uitgereikt aan een stichting. Volgens de Inspecteur is X niet de afnemer van deze diensten (de huurprestatie) en heeft hij daardoor geen recht op aftrek van voorbelasting.
Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat de Inspecteur de aftrek van voorbelasting terecht heeft gecorrigeerd en dat de boete passend en geboden is.
Hof Den Haag bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof voegt hieraan het volgende toe.
Tussen partijen is niet in geschil dat X in de periode 1 september 2018 tot en met 31 december 2019 het bedrijfspand heeft gebruikt en de volledige huur heeft betaald. Er bestaat feitelijk een huurovereenkomst tussen B en X. X heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van voormelde huurovereenkomst schriftelijk is geopteerd voor belaste verhuur. Anders dan X meent is het niet mogelijk om de optie belaste verhuur die is overeengekomen tussen B en A (de bestuurder van de stichting) toe te passen op de overeenkomst tussen B en X. Dit betekent dat ten onrechte over de huur omzetbelasting in rekening is gebracht en X de voorbelasting op de facturen voor de huur ten onrechte in aftrek heeft gebracht.
BRON
Uitspraak van 9 januari 2024 X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: D.J. Moll) en de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 december 2022, nummer SGR21/7953.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 november 2017 tot en met 31 december 2019 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 18.342. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 1.834 en € 2.566 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd met € 346 en zijn beide beschikkingen dienovereenkomstig verminderd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van eenmaal € 360. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 december 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel heeft belanghebbende zich van 22 november 2017 tot 6 april 2020 onder de handelsnaam [handelsnaam 1] bezig gehouden met de ambulante- en groothandel in suikerwerken. Vanaf 1 januari 2018 tot 6 april 2020 heeft belanghebbende zich onder de handelsnaam [handelsnaam 2] bezig gehouden met de ambulante- en groothandel in suikerwerken, verhuur- en verkoop van intern transportmaterieel, ICT en telecom. Vanaf 22 november 2017 tot heden heeft belanghebbende zich onder de handelsnamen [handelsnaam 3] , [handelsnaam 4] en [handelsnaam 5] bezig gehouden met ingenieurs en ander technisch ontwerp en advies, groothandel in intern transportmaterieel, technische ondersteuning utiliteit- en commerciële bouw, verhuur en verkoop van intern transportmaterieel.
2.2. Belanghebbende heeft op 24 november 2017 onder de handelsnaam [handelsnaam 1] een huurovereenkomst gesloten met Stichting [handelsnaam 4] voor de huur van 2/3e deel van de opslagruimte gelegen aan de [adres] in [woonplaats] .
2.3. Stichting [handelsnaam 4] is opgericht op 13 maart 2017. Zij heeft ten doel het conserveren, repareren en restaureren van klassieke automobielen. Bestuurder van Stichting [handelsnaam 4] is [A] .
2.4. [A] heeft op 2 augustus 2016 een huurovereenkomst gesloten met [B B.V.] voor de opslagruimte aan de [adres] te [woonplaats] . In artikel 11.2 van die huurovereenkomst wordt het volgende vermeld:
2.5. In een in beroep overgelegde e-mail van [C] van [B B.V.] wordt verwezen naar voormeld artikel 11.2 van de huurovereenkomst tussen [B B.V.] en [A] . In de e-mail wordt, voor zover van belang, vermeld:
2.6. Belanghebbende heeft voor de jaren 2017 tot en met 2019 kwartaalaangiften ingediend voor de omzetbelasting.
2.7. Op 25 maart 2020 is een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende.
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. De bevindingen uit het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met dagtekening 17 december 2020. Voor zover hier van belang wordt in het controlerapport het volgende vermeld:
De voorbelasting heb ik bij deelwaarneming gecontroleerd. Op basis van mijn bevindingen ga ik niet akkoord met de voorbelasting. Het verschil ad € 15.646 zal ik corrigeren. Hierna licht ik toe waar de correcties uit bestaan.
Huur
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft voor zover van belang als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de aftrek van omzetbelasting ten bedrage van € 968,76 (1 september 2018 tot en met 31 december 2018) en € 2.218 (2019) die is begrepen in de door [B B.V.] aan [handelsnaam 4] gefactureerde huur voor de opslagruimte terecht is gecorrigeerd. Verder is in geschil of de verzuimboete naar een juist bedrag is opgelegd.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover daarin is geoordeeld dat de onder 4.1 genoemde aftrek van omzetbelasting terecht is gecorrigeerd, tot vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van in totaal € 3.186,76 (= € 968,76 + € 2.218) en tot vermindering van de verzuimboete met een bedrag van € 368,67.
Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten en het griffierecht.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen over de naheffingsaanslag en de beschikkingen zoals verminderd na bezwaar. Het Hof voegt hieraan nog het volgende toe.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in de periode 1 september 2018 tot en met 31 december 2019 het bedrijfspand heeft gebruikt en de volledige huur heeft betaald. Het ter beschikking stellen van een onroerende zaak is verhuur (artikel 11, lid 1, onderdeel b, ten vijfde, tweede alinea, Wet op de omzetbelasting 1968). Er bestaat dus feitelijk een huurovereenkomst tussen [B B.V.] en belanghebbende. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van voormelde huurovereenkomst schriftelijk is geopteerd voor belaste verhuur. Anders dan belanghebbende meent is het niet mogelijk om de optie belaste verhuur die is overeengekomen tussen [B B.V.] en [A] toe te passen op de overeenkomst tussen [B B.V.] en belanghebbende. Mede gelet op de (aanvullende) voorwaarden om te kunnen opteren voor belaste verhuur kan een eerder overeengekomen optie belaste verhuur niet zonder meer overgaan op een nieuwe huurder. Dit betekent dat ten onrechte over de huur omzetbelasting in rekening is gebracht en belanghebbende de voorbelasting op de facturen voor de huur ten onrechte in aftrek heeft gebracht.
5.3. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof toegelicht dat de verzuimboete uitsluitend in geschil is voor zover die ziet op de correctie voor de aftrek op de huur voor de periode 1 september 2018 tot en met 31 december 2019 en alleen in zoverre ten onrechte is opgelegd als de correctie vervalt. Nu de correctie in stand blijft, geldt dit ook voor de verzuimboete. De verzuimboete is gelet op alle omstandigheden van het geval passend en geboden.
Slotsom
5.4. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 9 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.