Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een C.V. exploiteert een multifunctioneel gebouwencomplex (verder: B), bestaande uit een stadion met daarbij behorende voorzieningen. In B is ook een museum van een voetbalclub gehuisvest. De exploitant verhuurt het stadion aan derden voor het houden van sportwedstrijden en daarnaast incidenteel voor optreden door uitvoerend kunstenaars. De exploitant organiseert voorts tegen vergoedingen tours door B met een bezoek aan haar museum. Die tours die vooral gericht zijn op scholieren staan onder leiding van een gids. De exploitant heeft voor die tours OB naar het lage tarief afgedragen. De inspecteur heeft nageheven naar het hoge tarief. Dat heeft hij volgens het Hof ten onrechte gedaan. Het heeft geoordeeld dat de tours kunnen worden aangemerkt als het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen in de zin van post b.14, letter g, van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting. Het Hof leidt uit de wetsgeschiedenis en de (voormalige) Zesde richtlijn af dat deze post ruim geïnterpreteerd moet worden.
De staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld.
Volgens de Hoge Raad blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever de toepassing van het verlaagde tarief als uitzondering op de hoofdregel heeft willen beperken tot specifieke vormen van vermaak en recreatie die worden omschreven in post b.14 van tabel I bij de Wet. Dit betekent dat de toepassing van het verlaagde tarief dient te worden beperkt tot voorzieningen die als zodanig worden vermeld in post b.14 van tabel I bij de Wet. De in het slot van post b.14 genoemde voorzieningen zijn beperkt tot primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen die wat inrichting betreft op één lijn kunnen worden gesteld met attractieparken, speel- en siertuinen. Een voorziening als B is echter primair en permanent ingericht voor het houden van in de letters d en f van post b.14 van tabel I bij de Wet vermelde muziekuitvoeringen en sportwedstrijden.
Het oordeel van het Hof is derhalve onjuist. Het cassatieberoep van de staatssecretaris wordt gegrond verklaard en de zaak wordt verwezen voor de door het Hof onbehandeld gelaten stellingen.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2001 - 2002
Instantie
HR
Datum instantie
10 augustus 2012
Rolnummer
11.00468
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX4042
bwbr0002629

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid