Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 28 juni 1972 heeft X (belanghebbende) voor ƒ 2.570 een stuk grond van zijn grootvader gekocht, waarbij ƒ 128 (5%) aan overdrachtsbelasting is voldaan. De grootvader heeft in 1965 een aanvraag voor een vergunning ingediend voor de bouw van vijf woningen. Deze aanvraag is afgewezen. De gemeente wilde wel meewerken aan een aanvraag voor de bouw van twee woningen op het perceel.
Ter zake van deze verkrijging heeft de Inspecteur aan X een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd tot een bedrag van ƒ 514. De Inspecteur was namelijk van mening dat X als familielid van de verkoper van de grond bevoorrecht was bij de bepaling van de prijs.
Hof Leeuwarden heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld en dit oordeel wordt in cassatie door de Hoge Raad bevestigd.
Het Hof heeft terecht geoordeeld dat voor de berekening van de overdrachtsbelasting de vraag moet worden beantwoord, welke waarde in het economische verkeer op 28 juni 1972 aan de grond moest worden toegekend.
Het Hof heeft die waarde terecht gesteld op de prijs die bij aanbieding van de grond op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou worden besteed.
Het cassatieberoep van X wordt verworpen.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
1972
Instantie
HR
Datum instantie
4 december 1974
Rolnummer
17.442
ECLI
ECLI:NL:HR:1974:2
bwbr0002320&artikel=20

Naar de bovenkant van de pagina