Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De SIA ‘BALTIC CONTAINER TERMINAL’ (hierna: SIA) is houder van een vergunning voor het laden, lossen en opslaan van goederen in de vrije zone van de vrijhaven van Riga (Letland) en is verplicht een administratie te voeren van de goederen die zich in die zone bevinden.

In casu heeft de Letse belastingdienst zijn vaste administratieve praktijk in juli 2019 veranderd en SIA verweten goederen in de periode van 2018 tot en met juli 2019 uit de vrije zone te hebben gehaald zonder eerst een masterreferentienummer (hierna: MRN) in zijn administratie op te nemen. De belastingdienst concludeerde hieruit dat de goederen feitelijk aan het douanetoezicht waren onttrokken en dat daarom overeenkomstig artikel 79, lid 1, onderdeel a, en lid 3, onderdeel a, DWU (ook) voor SIA een douaneschuld is ontstaan.

De vraag of het MRN op grond van het Unierecht daadwerkelijk had moeten worden ingevoerd, moet nu door het HvJ worden beantwoord. De verwijzende rechter heeft in dit kader een aantal prejudiciële vragen gesteld.

Volgens A-G Kokott stelt het Unierecht de registratie van het MRN niet verplicht.

Of het mogelijk is om de regeling ‘vrije zone’ te zuiveren door de gegevens te registreren van de CMR-vrachtbrief die was voorzien van een stempel en een handtekening van de belastingdienst, hangt af van de inhoud van de vergunning dan wel van het feit of de belastingdienst toestaat dat van bepaalde administratieverplichtingen wordt afgezien. Dit kan alleen worden beoordeeld door de verwijzende rechter.

Voor de zuivering van de regeling ‘vrije zone’ is voorts niet vereist dat de houder van de vrije zone de juistheid van de door de belastingdienst bevestigde status zelfstandig verifieert, wanneer er geen aanwijzingen zijn dat de betreffende bevestiging is vervalst.

Er kan grond zijn voor bescherming van gewettigd vertrouwen. Het Unierecht staat evenwel toe dat de nationale douaneautoriteiten andere eisen stellen aan de bewijsmiddelen.

Voorts staat het Unierecht er volgens de A-G niet aan in de weg dat het nationale beginsel van het gezag van gewijsde belet dat een douaneschuld wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in artikel 79, lid 1, onderdeel a, DWU wordt vastgesteld, wanneer een nationale rechter in een sanctieprocedure reeds onherroepelijk heeft beslist dat er in dezelfde periode geen sprake was van niet-nakoming van bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2018-2019
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
11 juli 2024
Rolnummer
C-376/23
ECLI
ECLI:EU:C:2024:616
Auteur(s)
mr. I. van den Eijnde
EY / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2024/1806
Aflevering
6 augustus 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6524

Naar de bovenkant van de pagina