Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

De inspecteur heeft volgens de Rechtbank terecht met omkering van de bewijslast de belastbare inkomens van een man over de jaren 1996, 1997 en 1998 gecorrigeerd. De man heeft de vereiste aangifte niet gedaan door looninkomsten evenals een voordeel uit een ter beschikking gestelde auto niet aan te geven. Tevens heeft hij aanzienlijke uitgaven gedaan ten laste van de vennootschap waarvan hij enig aandeelhouder was zonder deze uitgaven terug te betalen of in rekening courant te verrekenen. Daarnaast had een door hem ontvangen kostenvergoeding als inkomen aangegeven moeten worden omdat er geen kosten tegenover stonden.
De door de inspecteur met omkering van de bewijslast aangebrachte correcties berusten volgens de Rechtbank op een redelijke schatting en de man toont niet overtuigend aan dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Dit oordeel werd in hoger beroep door het Hof bevestigd.
In cassatie voert de man onder andere aan dat de inspecteur de bewijslast ten onrechte heeft omgekeerd. De Hoge Raad geeft hem echter geen gelijk.
Voor omkering en verzwaring van de bewijslast is het niet vereist dat de belastingplichtige met opzet een onjuiste aangifte heeft gedaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte kan ook plaatsvinden indien een belastingplichtige zich ervan bewust moest zijn dat door het doen van de onjuiste aangifte een aanzienlijk belastingbedrag niet zou worden geheven (zie HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, LJN BH1083, BNB 2010/47).
Voor wat betreft de overige cassatiemiddelen doet de Hoge Raad de zaak af met toepassing van artikel 81 van de Wet RO.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1998
Instantie
HR
Datum instantie
7 mei 2010
Rolnummer
09.01775
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM3280
bwbid=bwbr0&artikel=25

Naar de bovenkant van de pagina