Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze (BPM-)zaak voert X (bv; belanghebbende) aan dat Rechtbank Gelderland op het verzet heeft nagelaten te beslissen op het door X schriftelijk gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Dit middel slaagt. De Rechtbank had op het verzoek een beslissing moeten geven, maar heeft dat niet gedaan.

De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan niet in stand blijven. De Hoge Raad doet de zaak af.

Voor de fase van bezwaar en beroep bij de Rechtbank geldt een redelijke termijn van twee jaar. In deze termijn is tevens de duur van een eventuele verzetprocedure begrepen, indien de Rechtbank uitspraak doet na vereenvoudigde behandeling op de voet van artikel 8:54 Awb en tegen die uitspraak verzet wordt gedaan als bedoeld in artikel 8:55 Awb. De redelijke termijn van berechting in eerste aanleg eindigt twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift door de Inspecteur en eindigt ingeval de Rechtbank het verzet ongegrond verklaart, op de datum waarop de Rechtbank die beslissing neemt.

Per saldo heeft X recht op een vergoeding van € 2.000, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2019-2021
Instantie
HR
Datum instantie
29 september 2023
Rolnummer
22/01145
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1338
NLF-nummer
NLF 2023/2234
Aflevering
5 oktober 2023
bwbr0005537&artikel=8:54,bwbr0005537&artikel=8:55,bwbr0005537&artikel=8:75&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:54,bwbr0005537&artikel=8:55

Naar de bovenkant van de pagina