Direct naar content gaan

Samenvatting

C (Roemenië) is een vennootschap van beroepsbeoefenaren met beperkte aansprakelijkheid waarin insolventiedeskundigen werkzaam kunnen zijn. Bij een door de Roemeense belastingdienst uitgereikte naheffingsaanslag is C over het belastingtijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2014 aangeslagen voor de btw. De belastingdienst is van oordeel dat het volgens het Belastingwetboek 2003 voor het belastbare feit en de verschuldigdheid van de btw niet uitmaakt of de incassering van het honorarium is verbonden aan een opschortende voorwaarde (dat de schuldenaar voldoende geld in kas heeft).

De vraag is of het Belastingwetboek 2003 op dit punt in strijd is met onder meer artikel 64 Btw-richtlijn.

De Curtea de Apel Cluj (Roemenië) heeft hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

  1. Artikel 64 Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat diensten die gedurende een bepaalde periode doorlopend worden verricht, zoals die welke overeenkomstig het Roemeense recht door bewindvoerders en curatoren worden verleend aan ondernemingen die het voorwerp uitmaken van insolventieprocedures, binnen de werkingssfeer van lid 1 van dit artikel vallen voor zover deze diensten aanleiding geven tot opeenvolgende afrekeningen of betalingen, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.
  2. Artikel 64, lid 1, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in het geval dat de vergoeding voor diensten die binnen de werkingssfeer ervan vallen niet kan worden betaald omdat de schuldenaar over onvoldoende middelen op zijn rekeningen beschikt, het niet mogelijk maakt aan te nemen dat de btw pas verschuldigd wordt op het moment dat de vergoeding daadwerkelijk wordt ontvangen.
  3. Artikel 168, onderdeel a, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat om aan te tonen dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en handelingen in een later stadium die recht geven op aftrek, de objectieve inhoud van deze handelingen dient te worden vastgesteld, wat inhoudt dat rekening wordt gehouden met alle omstandigheden waarin die handelingen hebben plaatsgevonden, namelijk in het bijzonder het daadwerkelijke gebruik van de door de belastingplichtige in een eerder stadium verworven goederen en diensten en de uitsluitende oorzaak van deze verwerving, zonder dat de stijging van de omzet of van het volume van de belastbare handelingen in dat verband relevant is.
  4. Het algemene Unierechtelijke verdedigingsbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de bevoegde autoriteit in het kader van een administratieve bezwaarprocedure betreffende een aanslag tot vaststelling van de btw een besluit vaststelt dat is gebaseerd op nieuwe feitelijke en juridische gegevens waarover de belanghebbende geen standpunt heeft kunnen innemen, het na afloop van deze procedure genomen besluit nietig moet worden verklaard indien de procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben, ook al is de tenuitvoerlegging van deze belastingaanslag op verzoek van de belanghebbende parallel aan het beroep in rechte tegen dat besluit geschorst.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1 januari 2010 t/m 31 juli 2014
Instantie
HvJ
Datum instantie
13 juni 2024
Rolnummer
C-696/22
ECLI
ECLI:EU:C:2024:499
Auteur(s)
M. van Helden MSc
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/1558
Aflevering
2 juli 2024
celex32006l0112&artikel=168,celex32006l0112&artikel=168,celex32006l0112&artikel=64,celex32006l0112&artikel=64

Naar de bovenkant van de pagina