Recht op aanvullende aftrek ten laste van het row-resultaat; reiskosten
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20 juni 2024
Samenvatting
In 2018 verrichtte X (belanghebbende) werkzaamheden voor een bv als krantenbezorger en gebruikte hiervoor zijn privéauto. Hij ontving € 12.716 aan inkomsten, inclusief een vergoeding van € 0,25 per stop. In zijn aangifte IB/PVV 2018 gaf hij echter € 8.742 aan als loon. De Inspecteur stelde het resultaat uit overige werkzaamheden (row) echter vast op € 12.716.
X maakte daartegen bezwaar en corrigeerde zijn aangifte, waarbij hij € 8.367 aan reiskosten aftrok. Deze kosten waren gebaseerd op 20.916 kilometers tegen € 0,40 per kilometer. Hij onderbouwde dit met een overzicht van ritten en betalingen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt vast dat zakelijke reiskosten met een privéauto aftrekbaar zijn tot € 0,19 per kilometer (artikel 3.95 en 3.17 Wet IB 2001). X heeft geen onbelaste reiskostenvergoeding ontvangen van de opdrachtgever, waardoor hij € 0,19 per kilometer mocht aftrekken. Dit kwam neer op € 3.974 (20.916 km × € 0,19).
De Inspecteur had eerder al € 1.612 aan reiskosten toegestaan. Daarom werd de totale reiskostenaftrek gecorrigeerd naar € 3.974 minus € 1.612, wat neerkomt op € 2.362 aanvullende aftrek. Hierdoor wordt het row-resultaat door de Rechtbank lager vastgesteld en wordt de aanslag IB/PVV 2018 verlaagd naar een belastbaar inkomen van € 48.398.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaken tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar over de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018 en de bij die aanslagen in rekening gebrachte belastingrente (de beschikkingen belastingrente).
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 54.343 en daarbij een bedrag van € 31 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag Zvw 2018 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 8.901 en daarbij een bedrag van € 3 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanslag verlaagd tot een aanslag berekend naar een verzamelinkomen van € 50.760. Het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2018 heeft de inspecteur ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2024 gelijktijdig op zitting behandeld. Belanghebbende en de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen. Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5. Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft in deze stukken aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en heeft de inspecteur de gelegenheid gegeven op de stukken te reageren. Dit heeft de inspecteur ook gedaan.
1.6. Geen van de partijen hebben, binnen de door de rechtbank gestelde termijn, aangegeven gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt eerst of de inspecteur in de bezwaarfase het hoorrecht heeft geschonden. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018 niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of belanghebbende recht heeft op een aanvullende aftrek ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden (het ROW-resultaat) in verband met de door hem gemaakte reiskosten. Tenslotte beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat het hoorrecht niet geschonden is. Belanghebbende heeft wel recht op een aanvullende aftrek ten laste van het ROW-resultaat in verband met de gemaakte reiskosten, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen onbelaste reiskostenvergoeding van zijn opdrachtgever heeft ontvangen. Belanghebbende heeft ook recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.2. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft in 2018 werkzaamheden verricht voor (onder meer) de [B.V.] (de opdrachtgever). De werkzaamheden bestonden uit het bezorgen van kranten, waarvoor belanghebbende zijn privéauto heeft gebruikt. Belanghebbende heeft in 2018 in totaal € 12.716 aan inkomsten ontvangen van de opdrachtgever voor het verrichten van de werkzaamheden. Hierin is begrepen een vergoeding van € 0,25 per stop voor een bezorging.
3.1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 een bedrag van € 8.742 als ontvangen loon van de opdrachtgever aangegeven. De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte en heeft ter zake van de inkomsten van de opdrachtgever een bedrag van € 12.716 aan ROW-resultaat vastgesteld.
3.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en een herziene aangifte IB/PVV 2018 ingediend, waarin hij € 8.367 aan reiskosten in aftrek heeft gebracht ten laste van het ROW-resultaat van € 12.716. Dit bedrag aan reiskosten bestaat uit 20.916 gereden kilometers voor de bezorging van de kranten vanaf het distributiepunt tegen een tarief van € 0,40 per kilometer. Ter onderbouwing van deze aftrekpost heeft belanghebbende (onder meer) de volgende stukken overgelegd:
- een overzicht met (ophaal- en aflever)adressen en reisafstanden; en
- betalingsoverzichten van de opdrachtgever waarin een specificatie van het aantal gereden kilometers is vermeld (zie ook 3.5).
3.3. De inspecteur heeft belanghebbende, ondanks zijn verzoek daartoe, in de bezwaarfase niet gehoord. In zijn brief van 25 november 2021 (de vooraankondiging uitspraak op bezwaar) heeft de inspecteur belanghebbende gewezen op zijn recht om te worden gehoord. Belanghebbende heeft in een e-mail van 24 november 2021 gesteld dat hij gehoord wil worden. In deze e-mail informeert belanghebbende de inspecteur dat hij uitsluitend beschikbaar is op werkdagen na 21:00 uur. Vervolgens heeft de inspecteur in zijn e-mails van 6 en 8 december 2021 aan belanghebbende aangegeven dat hij beschikbaar is voor een hoorgesprek op werkdagen en tijdens kantooruren. De inspecteur heeft daarbij belanghebbende de gelegenheid gegeven aan te geven op welke data hij beschikbaar is. Belanghebbende heeft naar aanleiding hiervan geen beschikbare data aan de inspecteur doorgegeven en de inspecteur vervolgens op 20 december 2021 geïnformeerd dat hij uiterlijk 28 december 2021 een uitspraak op bezwaar verwachtte. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven dat hij, ingeval hij de uitspraak op bezwaar niet (tijdig) zou ontvangen, de inspecteur in gebreke zou stellen.
3.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur een aftrek ten laste van het ROW-resultaat in verband met de gemaakte reiskosten toegestaan van € 1.612, bestaande uit een reiskostenvergoeding in verband met woon-werkverkeer van en naar het distributiepunt in [B.V.] . De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2018 gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar € 50.760. Het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2018 heeft de inspecteur ongegrond verklaard.
3.5. In de beroepsfase heeft belanghebbende ter onderbouwing van het recht op de reiskostenaftrek onder meer een e-mail van de opdrachtgever van 24 januari 2024 overgelegd, waarin de opdrachtgever een nadere toelichting geeft over de aan belanghebbende betaalde reiskostenvergoeding. In deze e-mail is onder meer het volgende vermeld:
Motivering
Het hoorrecht
4. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende voorafgaand aan de beslissingen op bezwaar niet door de inspecteur is gehoord. In dit geval is de hoorplicht naar het oordeel van de rechtbank desondanks niet geschonden omdat de inspecteur belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gegeven om te worden gehoord en er vanuit mocht gaan dat belanghebbende had afgezien van zijn recht om te worden gehoord. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
4.1. Voordat de inspecteur op een bezwaar beslist, dient hij belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. De inspecteur mag voor het houden van een hoorgesprek naar eigen inzicht een tijdstip en locatie kiezen. Hij moet daarbij rekening houden met zowel zijn eigen, redelijke, belangen als die van belanghebbende, en in voorkomend geval dient hij deze belangen tegen elkaar af te wegen. De rechtbank constateert dat de inspecteur belanghebbende meerdere malen heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek en dat hij daarbij belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld aan te geven op welke data hij, op werkdagen en binnen kantoortijden, beschikbaar is. De inspecteur heeft belanghebbende daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft op de uitnodigingen van de inspecteur gereageerd en gesteld dat hij op werkdagen na 21:00 uur gehoord wilde worden. De inspecteur heeft dit verzoek volgens de rechtbank terecht afgewezen, aangezien geen regel of beginsel meebrengt dat een hoorgesprek alleen kan worden gehouden op een plaats en tijdstip die belanghebbende uitkomen, bijvoorbeeld in verband met andere verplichtingen. Omdat belanghebbende de inspecteur vervolgens heeft verzocht om binnen één week uitspraak op bezwaar te doen, mocht deze ervan uitgaan dat belanghebbende afzag van zijn recht om te worden gehoord. Dat belanghebbende niet expliciet heeft aangegeven af te zien van zijn recht om te worden gehoord, maakt dat niet anders. Van een schending van het hoorrecht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
De aanslag IB/PVV 2018
4.2. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of belanghebbende recht heeft op een aanvullende aftrek op het ROW-resultaat in verband met de gemaakte reiskosten. De rechtbank stelt daarbij voorop dat bij de bepaling van een resultaat uit een werkzaamheid de zakelijke reiskosten (inclusief woon-werkverkeer) die met de privéauto van een belastingplichtige worden gemaakt tot een maximum van € 0,19 per kilometer (in 2018) aftrekbaar zijn. Naast het vaste bedrag per kilometer mogen er geen andere aan de privé auto gerelateerde kosten ten laste van de winst worden gebracht. Het bedrag van de toegestane aftrek ziet namelijk op alle met de auto samenhangende kosten.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft in deze procedure de betalingsoverzichten en de nadere toelichting hierop van de opdrachtgever overgelegd. Op de betaaloverzichten zijn als aparte posten een belaste kilometervergoeding (negatief bedrag) van € 0,19 per kilometer en een onbelaste kilometervergoeding (positief bedrag) van € 0,19 per kilometer, berekend naar hetzelfde aantal kilometers, vermeld. Per saldo heeft de opdrachtgever derhalve geen reiskostenvergoeding uitbetaald. De opdrachtgever heeft in zijn e-mail van 24 januari 2024 toegelicht dat deze posten op de betaaloverzichten worden vermeld om inzichtelijk te maken wat het aantal gereden kilometers is dat een belastingplichtige eventueel zelf als onkosten in aftrek kan brengen op de aangifte IB/PVV. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende geen onbelaste reiskostenvergoeding van de opdrachtgever heeft ontvangen en dat belanghebbende daarom € 0,19 per gereden kilometer in aftrek mag brengen op het ROW-resultaat. Op grond van de betaaloverzichten acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in totaal 20.916 kilometer heeft gereden. Dit komt overeen met het aantal kilometers dat belanghebbende bij de herziene aangifte IB/PVV 2018 in aftrek heeft gebracht (zie 3.2). De rechtbank volgt het betoog van belanghebbende niet, dat hij recht heeft op een aftrek van € 0,40 per kilometer. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen zijn de aftrekbare reiskosten op grond van de wettelijke bepalingen immers beperkt tot een maximum van € 0,19 per kilometer. Belanghebbende heeft daarom recht op reiskostenaftrek van € 3.974.
4.4. Naar de rechtbank begrijpt doet de inspecteur een beroep op interne compensatie, omdat hij in verband met de door belanghebbende geclaimde aftrek in de uitspraak op bezwaar reeds een reiskostenaftrek van € 1.612 heeft toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op interne compensatie. De reiskostenaftrek die de inspecteur heeft toegestaan heeft betrekking op het woon-werkverkeer van het woonadres van belanghebbende in [plaats] naar het distributiepunt in [B.V.] . Belanghebbende heeft echter ter zitting verklaard dat hij deze kilometers niet heeft gereden, omdat het distributiepunt zich niet in [B.V.] bevond en hij in 2018 in het geheel geen reiskosten heeft gemaakt in verband met woon-werkverkeer. Dit betekent dat de inspecteur dus een reiskostenaftrek heeft toegestaan voor reiskosten die belanghebbende niet heeft gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat de reeds door de inspecteur toegestane reiskosten in aftrek komen op de totale reiskostenaftrek. Belanghebbende heeft dan nog recht op een aanvullende reiskostenaftrek van € 2.362 Het ROW-resultaat wordt daarmee op een lager bedrag vastgesteld en de aanslag IB/PVV 2018 wordt daardoor verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.398.
4.5. Gelet op het voorgaande is het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV 2018 gegrond. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen behandeling.
Belastingrente
4.6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de belastingrentebeschikking overeenkomstig de vermindering van de aanslag IB/PVV 2018 verlaagd dient te worden.
De aanslag Zvw 2018 en de in rekening gebrachte belastingrente
4.7. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de inspecteur de aanslag Zvw tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Belanghebbende heeft recht op een aanvullende reiskostenaftrek van € 3.974. Hiermee wordt het bijdrage-inkomen verminderd tot € 8.742.
4.8. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de aanslag Zvw 2018 gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de belastingrentebeschikking overeenkomstig de vermindering van de aanslag Zvw 2018 verlaagd dient te worden.
Schadevergoeding
4.9. Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding van € 8.000 in verband met de onrechtmatige handelswijze van de Belastingdienst. Deze schadevergoeding dient volgens belanghebbende te bestaan uit een bedrag van € 500 vanwege de overschrijding van de beslistermijn in de bezwaarfase en een bedrag van € 7.500 voor het tijdsverloop tussen de datum van uitspraak op bezwaar (27 december 2021) en de zittingsdatum.
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank maakt belanghebbende aanspraak op een vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedure. De rechtbank ziet aanleiding om hiervoor een vergoeding toe te kennen.
4.11. De vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedure wordt als volgt berekend. De redelijke termijn bedraagt als uitgangspunt twee jaar, te rekenen vanaf het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 9 april 2021 heeft ontvangen. Aangezien de rechtbank uitspraak doet op 22 juni 2024, heeft de bezwaar- en beroepsprocedure (afgerond) drie jaar en twee maanden geduurd. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) veertien maanden overschreden.
4.12. De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar dat de redelijke termijn wordt overschreden. Er bestaat dus recht op een vergoeding van € 1.500. De vergoeding geldt voor beide zaken gezamenlijk, omdat deze zaken samenhangen.
4.13. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de bezwaar- en de beroepsfase geldt het volgende. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 9 april 2021 en uitspraak op bezwaar gedaan op 27 december 2021. De duur van de bezwaarfase is daarmee met twee maanden overschreden. De inspecteur heeft op 16 januari 2022 een ‘tweede’ bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen. De inspecteur heeft dit bezwaarschrift op 18 januari 2023 aangemerkt als beroepschrift en aan de rechtbank doorgezonden. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 23 januari 2023. Gelet op het voorgaande kent de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn geheel toe aan de inspecteur. Dat de inspecteur heeft toegelicht dat hij in de periode tussen de ontvangst van het ‘tweede’ bezwaarschrift en de doorzending daarvan aan de rechtbank heeft geprobeerd met belanghebbende een compromis te bereiken, maakt dat niet anders. De inspecteur had er namelijk ook voor kunnen kiezen om het bezwaarschrift van belanghebbende direct na ontvangst als beroepschrift aan te merken en door te zenden aan de rechtbank, en daarnaast gelijktijdig met belanghebbende in contact te treden in verband met een mogelijk compromis.
4.14. De door de rechtbank toegekende schadevergoeding van € 1.500 is lager dan de schadevergoeding van € 8.000 waar belanghebbende om heeft verzocht. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de spanning en frustratie die belanghebbende heeft (gehad), is dat onvoldoende om daarvoor een hogere immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank verklaart de beroepen van belanghebbende inzake de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de daarbij behorende beschikkingen belastingrente gegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw en de daarbij behorende beschikkingen belastingrente voor het jaar 2018 worden verminderd. Het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding wordt, voor zover dit uitgaat boven de toegekende vergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van een inflatiecorrectie, zoals door belanghebbende is verzocht.
5.1. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank stelt die proceskostenvergoeding voor de beroepsfase als volgt vast. Allereerst heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de reiskosten die hij heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting op basis van het openbaar vervoer tweede klasse. De rechtbank zal daarom een reiskostenvergoeding van € 46,78 toekennen. Ook ziet de rechtbank aanleiding voor een vergoeding van de verletkosten voor een bedrag van € 39. Nu de inspecteur het door belanghebbende gestelde uurtarief van € 13 niet heeft betwist, is de rechtbank daarbij uitgegaan van 3 uren (geschatte reistijd en zittingsduur) tegen € 13 per uur. Gelet op het voorgaande wordt de inspecteur veroordeeld de reis-en verletkosten te vergoeden tot een bedrag van € 85,78. De overige door belanghebbende gestelde proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor een vergoeding van de kosten van de onderhavige bezwaarfase bestaat geen aanleiding, omdat niet is gesteld of gebleken dat daarom is verzocht vóór het doen van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Belanghebbende heeft ten slotte aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt ter zake van het griffierecht en in verband met de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding en/of de immateriële schadevergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2018 en de daarbij behorende beschikking belastingrente gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2018 en de daarbij behorende beschikking belastingrente;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.398 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- verklaart het beroep inzake de aanslag Zvw 2018 en de daarbij behorende beschikking belastingrente gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag Zvw 2018 en de daarbij behorende beschikking belastingrente;
- vermindert de aanslag Zvw 2018 naar een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 8.742 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
- wijst het verzoek om een schadevergoeding voor het overige af;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 85,78 aan proceskosten aan belanghebbende;
- beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht en/of de vergoeding van immateriële schade niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 20 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.