Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonende in Indonesië, domicilie gekozen hebbend in plaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 februari 2022, nummer BRE20/9019, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [gemachtigde] en, namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , tot hun bijstand vergezeld van [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld is de zaak 22/00796.
1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende woonde in 2018 het hele jaar in Indonesië.
2.2. Belanghebbende ontving in 2018 diverse pensioenen vanuit Nederland:
|
Inkomen
|
Loonheffing
|
|
Nationale Nederlanden
|
€ 7.377
|
€ 656
|
ouderdomspensioen
|
SVB
|
€ 9.722
|
€ 0
|
AOW
|
Pensioenfonds [naam 1]
|
€ 684
|
€ 57
|
ouderdomspensioen
|
Pensioenfonds [naam 2]
|
€ 14.268
|
€ 1.269
|
ouderdomspensioen
|
[bedrijf] BV
|
€ 581
|
€ 50
|
ouderdomspensioen
|
Totaal:
|
€ 32.632
|
€ 2.032
|
|
3.3. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en verzamelinkomen van € 17.256 en een ingehouden loonheffing van € 666. Hierbij zijn een aantal in de papieren aangifte buiten de invulvelden vermelde bedragen aan inkomen en loonheffing niet verwerkt. De inspecteur heeft de in de aangifte in aftrek gebrachte zorgkosten geweigerd en geen heffingskortingen verleend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning en verzamelinkomen van € 32.632 en een ingehouden loonheffing van € 2.698. De in de aangifte in aftrek gebrachte zorgkosten en heffingskortingen zijn niet verleend.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft belanghebbende recht op aftrek van de zorgkosten en op heffingskortingen?
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. De rechtbank heeft op goede gronden de juiste beslissing genomen.
4.2. Al dat wat belanghebbende in hoger beroep nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Tussenconclusie
4.3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van X.J. Köhlen, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.