Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is gespecialiseerd in de ontwikkeling en verkoop van cressen (kiemgroenten). X heeft ruim tweehonderd werknemers in dienstbetrekking. X streeft ernaar om het gezondste bedrijfsrestaurant van Nederland te hebben. Werknemers van X konden in 2017 en 2018 dagelijks kosteloos lunchen in dit bedrijfsrestaurant.

De hoofdvraag in deze zaak is of X deze verstrekking van lunchmaaltijden onder de zogenoemde gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen kan brengen (artikel 31a, lid 2, onderdeel h, Wet LB 1964 jo. artikel 8.4a, lid 1, onderdeel a, Uitv.reg. LB 2011).

Dat is volgens Hof Den Haag niet het geval. De regeling kan volgens het Hof niet aan de orde zijn bij de verstrekking van voorzieningen die in meer algemene zin het welzijn en de gezondheid van werknemers bevorderen.

X heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

Het komt erop aan of de verstrekking rechtstreeks voortvloeit uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat X in 2017 en 2018 voerde op grond van de Arbowet. Daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat beleid ter voorkoming en beperking van ziekteverzuim ook kan worden gerekend tot het arbeidsomstandighedenbeleid. Het verstrekken van gezonde maaltijden aan personeel kan deel uitmaken van het beleid van een werkgever ter voorkoming van ziekteverzuim, en kan aldus een onderdeel zijn van het arbeidsomstandighedenbeleid van die werkgever. Het Hof is derhalve van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan.

De Hoge Raad doet de zaak af.

In de tekst van en de toelichting bij artikel 8.4a Uitv.reg. LB 2011 zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van de Inspecteur dat de vrijstelling niet van toepassing is op verstrekkingen die leiden tot een aanmerkelijke privébesparing bij de werknemer. De vrijstelling is van toepassing op de verstrekking van de lunchmaaltijden door X, die voortvloeit uit door haar gevoerd beleid op grond van de Arbowet.

Het beleid bestond in casu al in het jaar 2015. De vrijstelling kan worden toegepast voor de gehele in geding zijnde periode, die na dat jaar is gelegen, oordeelt de Hoge Raad. Het ontbreken van een schriftelijke vastlegging van het beleid leidt er niet toe dat de vrijstelling niet kan worden toegepast.

Conform Conclusie A-G Pauwels (NLF 2023/1200, met noot van Taouil).

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2018-2019
Instantie
HR
Datum instantie
24 mei 2024
Rolnummer
22/03305
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:745
Auteur(s)
mr. K. Taouil
EY / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2024/1354
Aflevering
11 juni 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6434
bwbr0002471&artikel=31a&lid=2,bwbr0002471&artikel=31a&lid=2,bwbr0028236&artikel=8.4a,bwbr0028236&artikel=8.4a

Naar de bovenkant van de pagina