Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een beschouwing van Paul de Haan over de plannen van Uber om zich in Nederland te vestigen.

Opinie

Es hat sich nichts geÀndert: die vergangene Zeit bleibt die erlittene Zeit. Auch heute. Kein Zögern vermag das zu leugnen.

Economen

In het ESB (9 augustus) een opinie van hoofdredacteur Lukkezen over de vermeende belastingvoordelen die Uber zou krijgen in Nederland. Houdt uw hart vast als economen over belastingen gaan praten. In een bescheiden hoofdredactioneel commentaar staat werkelijk zo’n overdaad aan rariteiten dan wel – ceteris paribus – open deuren, dat je vanzelf Michael Zeemans verzuchting voor de geest komt:

‘(...) want economen, ’t is een vlijtig en vernuftig volkje. Altijd het hoogste woord en een intimiderende toon, altijd goochelen met curieuze sommetjes, altijd in de weer met het maken van abstract ogende formules van ongecontroleerde leuterpraatjes.’

Zo beklaagt Lukkezen zich erover dat grote rijke internationale bedrijven voordelen genieten die kleine nationale bedrijven niet hebben. Voor de gemiddelde econoom is dat – dacht ik altijd – juist de reden dat die grote internationale rijke bedrijven bestaan. Was dat niet wat Nobelprijswinnaar economie Coase had onderzocht? Iets in de trant van: ‘that firms are a response to the high cost of using markets?’ En: ‘It is often cheaper to direct tasks by fiat than to negotiate and enforce separate contracts for every transaction’? Ook economen zouden wat minder mee kunnen liften op golven van mediale kladderadatsch. Dan zouden zij de aspecten kunnen onderzoeken van het vestigingsplaatsbeleid of wat het in economische zin inhoudt dat Uber hier een hoofdkantoor vestigt. Wat kost het en wat levert het op? Waarom weigeren economen – voor wie als priesters van de moderniteit geen enkel onderwerp veilig of te sacraal lijkt te zijn – hier onderzoek naar te doen?

Lukkezen noemt terecht de fiscale ongelijkheid tussen hen die internationaal werken en hen die uitsluitend binnenlands opereren. De rulingpraktijk wekt nog steeds de indruk een fiscaal privilege te zijn. Diegenen die geen internationale activiteiten hebben, niet groot en machtig zijn, zijn populair gezegd, ‘fucked’ of Sloterdijkiaans gezegd (zie hierna): gevangenen in de belastingstaat.

Het Uber-verhaal waarde een tijdje rond: Amerikaans bedrijf Uber zou een tax ruling in Nederland hebben verkregen: IP verhuisde van Bermuda naar Nederland en werd daar ‘opgestapt’naar €6 miljard; een enorm afschrijvingspotentieel en fiscale aftrekpost dus. Het verhaal bleek geen verhaal te zijn. Het bevestigt weer eens het risico gesignaleerd door Douma:

‘(...) [If] the miscommunication and distrust in the international tax debate, (...) has led to a public opinion which is not based on facts, as the business community argues, there is a risk that public policy and lawmaking will be affected such that ‘bad law’ is adopted by policy and lawmakers. (...)’

Zeuren is geen strategie

De algemene fiscale opinie leek, toen bleek dat het verhaal over de Uber-belastingruling van €6 miljard feitelijke grondslag miste, er een van opluchting. Direct daarna speelden wij fiscalisten de vertrouwde slachtofferkaart: men begrijpt ons niet, men moet ons altijd hebben, enz. Dat leid ik ten minste af uit de reacties op vooral LinkedIn. Maar zeuren is geen strategie en communicatie is te belangrijk om aan journalisten, ngo’s en politici over te laten. Zoals een oma van een raadsheer in de Hoge Raad pleegde te zeggen, zo hoorde ik op het Leids afscheidssymposium ter ere van de vertrekkende Paul van Amersfoort: je accepteert het of je doet er wat aan, maar geen gemekker. Oudhollandse wijsheden die nog steeds relevant zijn. Waarom kwam Uber niet met een publieke verduidelijking? Is dat nu werkelijk een sacraal bedrijfsgeheim dat er op dit punt helemaal geen ruling is geweest of zo? Uber weet precies hoe publieke opinie werkt. Recent nog heeft Uber de publiciteit gezocht en bij monde van haar VP tax en finance Chadwick een voorstel gelanceerd voor het belasten van de digitale economie gebaseerd op een ‘modified residual profit split’-benadering met veel marketing intangibles (MIPs) en production intangibles (PIPs). Ik vind dat heel goed, maar kan me niet aan de indruk onttrekken dat veel tax directors van Amerikaanse techbedrijven warme pleidooien houden voor een multilaterale oplossing omdat ze weten dat dat ten minste 150 jaar gaat duren.

Recht op belasting versus recht op eigendom

Het klassieke uitgangspunt is dat de overheid recht heeft op belastinginkomsten om het algemeen welzijn te bevorderen en het individu recht heeft op ongestoord genot van zijn eigendom. Dat is een ongelijke strijd. In extremis (de Duitse tijd rondom Hitler) beschrijft Haffner de tegenstelling:

‘Het is een duel (...) tussen een buitengewoon machtige, sterke en meedogenloze staat en een klein anoniem, onbekend individu.’

De precieze verhouding tussen de twee beginselen (wat mag ik als burger houden en wat mag de overheid van mij eisen) is niet onderwerp van belastingwetenschap, leren we. Dat betreft namelijk een vraag naar het wezen van het recht en de staat en dat is het terrein van de staatsleer en rechtsfilosofie. Aldus spraken Hofstra c.s. Tegelijkertijd meende Verburg in de geest van Hofstra (zie hierna) dat het belastingrecht zoveel raakvlakken heeft met andere onderdelen van recht en andere takken van wetenschap, dat hij bezweert:

‘Men zuivere dit terrein dan ook zorgvuldig van alles wat naar autarkische trekjes zweemt.’

Fiscaliteit is – aldus Verburg terecht – ook te belangrijk om alleen aan fiscalisten over te laten. In die zin moeten we zeer tevreden zijn met de aandacht van de hoofdredactie van de ESB; vervolgens kunnen we eenieder waar nodig neersabelen, uh, ik bedoel natuurlijk van repliek dienen.

In zijn oratie werkte Hofstra zijn eerder betrokken stelling uit dat de belastingwetenschap moet worden verlost uit haar isolement en dat belastingen niet los kunnen worden gezien van de gehele rechtsorde. Op p. 15 van zijn betoog kan men lezen:

‘Mede om een oordeel te kunnen uitspreken over wenselijk recht moet de belastingwetenschap [waar zij verder gaat dan de fiscale dogmatiek] voorts tot haar terrein rekenen de bestudering van alle maatschappelijke consequenties van de belastingheffing, zodat zij zich moet bezighouden met de economische, de sociale, de sociologische, de staatskundige aspecten van de belastingheffing, waarbij de desbetreffende wetenschappen als hulpwetenschappen kunnen optreden (
).’

Lubbers, Vording en Gribnau bevestigen dit uitgangspunt voor de fiscale wetenschap. Voor een bredere normatieve benadering van fiscale wetgeving en fiscaal beleid, zo schrijven zij, heeft een wetenschapper nu eenmaal méér nodig dan fiscaal-juridische kennis; hij zal enige vertrouwdheid moeten hebben met (de hoofdlijnen van) het economische redeneren, en bijvoorbeeld ook de voornaamste noties uit de politieke filosofie moeten kunnen herkennen. Verder menen zij dat:

‘Bij een specifiek, maar ook blijvend actueel thema als ‘fiscaal vestigingsklimaat’ is het inmiddels vrijwel niet meer mogelijk om op monodisciplinaire wijze tot belangwekkende wetenschappelijke uitspraken te komen.’

Maar de praktijk blijft achter bij de theorie, constateert dit driemanschap. Nogmaals, waar blijven de sociologische, economische onderbouwingen van de vestigingsklimatologen?

Zoals nauwelijks bekend (maar dat geeft verder niet), hebben Fred van Horzen, Sjoerd Douma en ik recent de grote Europese denker Peter Sloterdijk naar Nederland gehaald voor een congres hier te lande. Onder de omineuze titel De Schrijver, de Filosoof, Engelen en een Slang bij de Poort van het Paradijs heeft Fred van Horzen een prachtig indringend verslag geschreven. In een enigszins beschaafd tijdvak zou dat veel aandacht hebben getrokken; echter, dit land heeft momenteel meer weg van een – om met Rutte te spreken – ‘waanzinnig gaaf’ pretpark en, in de woorden van Ilja Pfeijffer uit zijn monumentale roman Grand Hotel Europa: een ‘druilerige oase van gelukzalige middelmatigheid’. Aan de andere kant hadden wij de publiciteit veel beter moeten regelen. Dus over gebrek aan aandacht moeten we ook weer niet te veel mekkeren


De reden voor ons om filosoof Sloterdijk uit te nodigen was een zo rond 2009 ontketend debat in Duitsland over het volgens Sloterdijk (en misschien ook Gribnau) centrale morele fenomeen van onze tijd: belastingheffing. Aanleiding was een essay van Sloterdijk waarin hij op kenmerkend provocerende wijze pleit voor het vervangen van dwangbelastingheffing door een nobeler, thymotisch systeem van vrijwillige giften. Thymotisch kunnen we ook met trots, eervol vertalen. De moderne burger is volgens Sloterdijk slachtoffer van een ‘via de belastingstaat toeslaand semi-socialisme’ en hij uit zijn verbazing dat het onder die omstandigheden nog niet tot een ‘antifiscale burgeroorlog’ tegen de ‘staatskleptocratie’ is gekomen. In Duitsland werd niet alleen geschokt gereageerd op Sloterdijks veroordeling van de klauwende hand van de staat. Er waren medestanders. Oud-rechter Paul Kirchhof verklaarde:

‘Wenn der Staat dem BĂŒrger immer mehr Geld zu geben sucht, festigt er nicht die Zugehörigkeit zum Verfassungsstaat, sondern entsolidarisiert. Der BĂŒrger hofft auf staatliche Geldzuwendungen und Steuerverschonungen. Ihm gelingt es, diese Hoffnungen zu einklagbaren AnsprĂŒchen zu verdichten.’

In mijn woorden: als de staat alles overneemt, verbreekt hij het trotse en eervolle gemeenschapsgevoel onder zijn burgers. Het klinkt nostalgisch maar het punt is wel degelijk gemaakt. Iets dergelijks noemde Gribnau in zijn indrukwekkende Giele-lezing. Wederkerigheid en strijd kenmerken het debat over belastingrechtvaardigheid, waarbij strijd ‘geen gevecht tussen elkaar verketterende vijanden (moet) zijn’. Het moet een ‘beheerste’ strijd zijn tussen tegenstanders die in gesprek blijven – ondanks hun tegengestelde visies en belangen. Sloterdijk heeft met veel gedonder en geraas wederkerigheid, gemeenschapsgevoel en strijd op de politieke agenda gezet.

Op het congres haalden onder andere Peter Sloterdijk (en denker des Vaderlands RenĂ© ten Bos) tevens de religieuze oorsprong aan van staat, kas en fiscus. In de woorden van Van Horzen: De fiscus, de embryonale staatskas, overbrugt het gat tussen de koning en zijn opvolger. Oftewel: de koning is dood, leve de staatskas. Sloterdijk verwees in dit kader naar de middeleeuwse geleerde Baldus de Ubaldis die had gezegd: ‘De fiscus is alomtegenwoordig, daarin lijkt hij op god.’ Die religieuze oorsprong is mijns inziens overtuigend naar voren gebracht. Sloterdijk hecht eraan te benadrukken dat hij sociaaldemocraat is en blijft, alleen dat weerhoudt hem er niet van de burgers serieus te nemen. Het door hem geĂŻnitieerde debat in Duitsland had toch wel veel weg van een gevecht tussen elkaar verketterende vijanden (met name filosoof Habermas en filosoof Sloterdijk).

Het brengt mij tot het anekdotische voorbeeld van de belastingbetalersdag in Rwanda. Diegene die de meeste belasting betaalt, wordt tijdens een prestigieuze ceremonie in het zonnetje gezet door de president van Rwanda. Een eenvoudig en transparant ritueel dat mijns inziens recht doet aan het principe van wederkerigheid en solidariteit. Om de zoveel tijd worden wij geacht landen als Rwanda de maat te nemen, maar misschien is het ook aardig om dingen te leren van dergelijke landen. De door de Rekenkamer jaarlijks gepresenteerde verantwoording van overheidsinvesteringen (‘gehaktdag’) schiet denk ik tekort aan collectieve symboliek, transparantie en dus impact.

De aansporing van Van Horzen in zijn verslag van de dag snijdt hout: Het is tijd voor nieuwe visies op de toekomst waarbij ook niet-fiscalisten de weg voorwaarts moeten kunnen schetsen.

Geleden verleden: politiek of niet?

In verleden hebben aardig wat fiscale denkers zich vooral in afscheidsoraties en feestbundels expliciet uitgelaten over het wezen van de moderne staat, de verhouding met de samenleving en de rol van belasting(wetenschap) daarbij. Er waren extreme visies als die van BrĂŒll die de belastingdienst zelfs van systeemmisdrijven betichtte, er waren mensen als Essers (Zwemmer-bundel, 2006, p. 45 e.v.) die een onafhankelijke fiscale raad van adviseurs bepleitte. Heel ver ging het Loyens smaldeel met Juch en Meeles die niet terugdeinsden voor sterk politiek gekruide meningen. Vergelijk vooral Juch’s bijdrage aan de Geppaart-bundel.

Het politieke wordt in het algemeen verpakt en versluierd in een meer technisch betoog over rechtstekorten, de reikwijdte van internationale verdragen en de almacht van het ministerie van Financiën als medeuitvoerder en wetgever. Van Overbeekes afscheidsrede aan de VU (Het verval van de belastingstaat en de staat van de belastingen, 2006) was zeer expliciet. Hij benadrukte in niet mis te verstane bewoordingen het belang van sociologische en filosofische ondersteuning om de verregaande technologisering van het belastingvak en de instrumentalisering van het belastingrecht tegen te gaan.

In eenzelfde profetische stijl op het snijvlak van politieke filosofie en techniek opereert Leo Stevens. Recent concludeerde hij in een interview met de Telegraaf (9 augustus 2019):

‘(..) Die grote diversiteit in regels leidt tot rare en onrechtvaardige verschillen tussen mensen die “gemiddeld” niet zichtbaar zijn, maar wel tot maatschappelijke onvrede leiden. Opschonen van het belastingstelsel heeft de hoogste prioriteit.’

Sloterdijk en filantropie

In zijn handleiding voor studenten noemt Pieterse als voorbeeld voor een scriptieonderwerp de beschreven opvattingen van Sloterdijk over de staat en belastingheffing. Ik ben benieuwd welke student deze handschoen oppakt. Actueel is het. Sloterdijk noemt de filantropische activiteiten van Amerikaanse ondernemers als Bill Gates een voorbeeld in de goede richting. (Daar is voldoende op af te dingen, denk ik.) En juist deze weken hebben Amerikaanse topondernemers afstand gedaan van aandeelhouderswaarde als exclusief vennootschappelijk doel.

In zijn memoirs over 50 jaar Poetry International beschrijft Bas Kwakman het ontroerende relaas van dichter Bert Schierbeek die in 1988 afreisde naar het door dictator Pinochet geknechte Chili om daar met zijn ‘prachtige kop en mooie stem’ tegen het onrecht te strijden. Of Amerikaanse bedrijven van nu af aan eenzelfde moed en onschuld ten toon zullen spreiden, betwijfel ik. (Al drinken de meesten een stuk minder dan Schierbeek in zijn gloriedagen.)

Fiscalisten aller landen: verdeel u! Gedenk Pierre Rosanvallon die in zijn Spinoza-lezing (2012) benadrukte dat de democratie structureel problematisch en derhalve structureel onvoltooid is. Dat geldt eveneens voor de fiscaliteit. Het wordt al met al hoog tijd voor een echt debat over belastingrechtvaardigheid en belastingbeginselen. Het gevaar dat men politiek bedrijft of zich op andere gebieden begeeft dan het puur vaktechnische, moet men gewoon voor lief nemen. En dat niet-fiscalisten zich met ons vak bemoeien ook. Graag zelfs. Als men maar niet vergeet ‘dat het dempen van de put met een zwart schaap ook geen oplossing is’.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Auteur(s)
mr. P.M. de Haan
De Haan advies
NLF-nummer
NLF Opinie 2019/38
Judoreg
NFB2711
Publicatiedatum
4 september 2019

Naar de bovenkant van de pagina