Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 28 december 2011 hebben de ouders van X (belanghebbende) bij notariële akte een bedrag van € 24.144 aan X schuldig erkend. In de daarvoor gedane aangifte schenkbelasting is een beroep gedaan op de destijds geldende eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kind. In 2018 heeft de vennootschap waarvan vader dga was een bedrag van € 55.844 overgeboekt naar X. Op 13 februari 2019 heeft de vennootschap een bedrag van € 44.156 overgeboekt naar X.

Tussen partijen staat vast dat de overboeking van de vennootschap aan X in 2019 kwalificeert als een schenking van vader aan X ten behoeve van zijn eigen woning.

In geschil is of de eigenwoningvrijstelling op de schenking kan worden toegepast.

Dat is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet het geval. Aangezien vaststaat dat X in 2011 een beroep heeft gedaan op de toen bestaande eenmalig verhoogde vrijstelling van artikel 33, aanhef en onderdeel 5, SW 1956, belet artikel 82a SW 1956 dat bij de schenking in 2019 de daarna verder verhoogde vrijstelling kan worden toegepast. X heeft immers de eenmalig verhoogde vrijstelling al eerder genoten.

De wijze waarop dat artikel uitwerkt in de situatie van X heeft de wetgever ook beoogd. In het betoog van X dat die bepaling kort gezegd onredelijk uitpakt of strijd oplevert met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur ziet de Rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
18 juli 2024
Rolnummer
23/2843
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:4980
NLF-nummer
NLF 2024/1773
Aflevering
30 juli 2024
bwbr0002226&artikel=33,bwbr0002226&artikel=33,bwbr0002226&artikel=82a,bwbr0002226&artikel=82a

Naar de bovenkant van de pagina