Eigenwoningvrijstelling schenkbelasting niet van toepassing
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18 juli 2024
Samenvatting
Op 28 december 2011 hebben de ouders van X (belanghebbende) bij notariële akte een bedrag van € 24.144 aan X schuldig erkend. In de daarvoor gedane aangifte schenkbelasting is een beroep gedaan op de destijds geldende eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kind. In 2018 heeft de vennootschap waarvan vader dga was een bedrag van € 55.844 overgeboekt naar X. Op 13 februari 2019 heeft de vennootschap een bedrag van € 44.156 overgeboekt naar X.
Tussen partijen staat vast dat de overboeking van de vennootschap aan X in 2019 kwalificeert als een schenking van vader aan X ten behoeve van zijn eigen woning.
In geschil is of de eigenwoningvrijstelling op de schenking kan worden toegepast.
Dat is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet het geval. Aangezien vaststaat dat X in 2011 een beroep heeft gedaan op de toen bestaande eenmalig verhoogde vrijstelling van artikel 33, aanhef en onderdeel 5, SW 1956, belet artikel 82a SW 1956 dat bij de schenking in 2019 de daarna verder verhoogde vrijstelling kan worden toegepast. X heeft immers de eenmalig verhoogde vrijstelling al eerder genoten.
De wijze waarop dat artikel uitwerkt in de situatie van X heeft de wetgever ook beoogd. In het betoog van X dat die bepaling kort gezegd onredelijk uitpakt of strijd oplevert met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur ziet de Rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 april 2023. In die uitspraak heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende voor de door hem in 2019 van zijn vader ontvangen schenking geen gebruik kan maken van de op dat moment geldende eigenwoningvrijstelling.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende zijn vader, mr. [naam] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor de in 2019 ontvangen schenking geen gebruik kan maken van de voor dat jaar geldende eigenwoningvrijstelling. Het in artikel 82a van de Successiewet opgenomen overgangsrecht verhindert in dit geval toepassing van de eigenwoningvrijstelling. De wijze waarop dat artikel uitwerkt in de situatie van belanghebbende heeft de wetgever ook beoogd. In het betoog van belanghebbende dat die bepaling kortgezegd onredelijk uitpakt of strijd oplevert met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.1. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Op 28 december 2011 hebben de ouders van belanghebbende bij notariële akte een bedrag van € 24.144 aan belanghebbende schuldig erkend. In de daarvoor gedane aangifte schenkbelasting is een beroep gedaan op de destijds geldende eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kind.
3.1. In 2018 heeft de vennootschap waarvan vader directeur-grootaandeelhouder was (de vennootschap) een bedrag van € 55.844 overgeboekt naar belanghebbende.
3.2. Op 13 februari 2019 heeft de vennootschap een bedrag van € 44.156 overgeboekt naar belanghebbende met omschrijving “tweede deel belastingvrije schenking ad EUR € 100.000,- onder koude uitsluiting ivm aankoop woning” (de schenking).
3.3. Belanghebbende heeft van de schenking in 2019 aangifte schenkbelasting gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling ten behoeve van de eigen woning van € 102.010 (de eigenwoningvrijstelling).
3.4. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag schenkbelasting voor het jaar 2019 de eigenwoningvrijstelling niet toegepast.
3.5. Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag schenkbelasting heeft de inspecteur afgewezen.
Motivering
4. Tussen partijen staat vast dat de overboeking van de vennootschap aan belanghebbende in 2019 kwalificeert als een schenking van vader aan belanghebbende ten behoeve van zijn eigen woning. In geschil is of de eigenwoningvrijstelling op de schenking kan worden toegepast.
4.1. Belanghebbende stelt dat dat het geval is omdat het hem kortgezegd onbegrijpelijk voorkomt dat de toepassing van de veel lagere eenmalig verhoogde vrijstelling in 2011 (€ 24.144) in de weg staat aan toepassing van de veel hogere eigenwoningvrijstelling in 2019 (€ 102.010). Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de bepalingen uit de Successiewet onjuist toegepast dan wel in strijd gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2. De inspecteur is van mening dat de eigenwoningvrijstelling terecht niet op de schenking is toegepast. Onder verwijzing naar artikel 82a van de Successiewet stelt hij dat het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling in 2011 ertoe leidt dat in 2019 niet meer van de eigenwoningvrijstelling gebruik kan worden gemaakt.
4.3. Artikel 82a van de Successiewet luidt, voor zover relevant, in 2019 als volgt:
4.4. De wetgever heeft deze bepaling in de Memorie van Toelichting als volgt toegelicht:
“Artikel 82a, tweede lid, van de SW 1956 regelt dat indien voorafgaand of ten tijde van de tijdelijke verhoogde vrijstelling eigen woning (die gold van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014) gebruik is gemaakt van een van de verhoogde vrijstellingen van artikel 33, onderdelen 5° of 6°, van de SW 1956 of van artikel 33a van de SW 1956, zoals dat luidde op 31 december 2014, ongeacht het toen geschonken bedrag, geen gebruik kan worden gemaakt van de verhoogde vrijstelling zoals die met ingang van 2017 van toepassing wordt en dus geen nadere aanvulling mogelijk is tot het bedrag van € 100.000. In deze situaties bestond in de kalenderjaren 2013 en 2014 de keuze om in één kalenderjaar tot € 100.000 vrijgesteld van schenkbelasting te schenken. Het vierde lid regelt op gelijke wijze de samenloop met de tijdelijk verhoogde vrijstelling in de jaren 2013 en 2014 voor schenkingen van derden.”
4.5. Verder is in de parlementaire behandeling van artikel 82a van de Successiewet onder meer het volgende besproken:
4.6. Aangezien vaststaat dat belanghebbende in 2011 een beroep heeft gedaan op de toen bestaande eenmalig verhoogde vrijstelling van artikel 33, aanhef en onderdeel 5 van de Successiewet, belet artikel 82a van de Successiewet dat bij de schenking in 2019 die daarna verder verhoogde vrijstelling kan worden toegepast. Belanghebbende heeft immers de eenmalig verhoogde vrijstelling al eerder genoten. Hij heeft dus geen recht op toepassing van de eigenwoningvrijstelling voor de schenking in 2019.
4.7. De gestelde omstandigheid dat het niet mogen aanvullen van de schenkingsvrijstelling tot circa € 100.000 in 2019 onredelijk en onbegrijpelijk is, en ook tot een ongelijke behandeling van belastingplichtigen leidt, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De wetgever heeft deze gevolgen in de parlementaire behandeling van artikel 82a van de Successiewet onderkend, en geen aanleiding gezien om in gevallen als die van belanghebbende in 2019 de mogelijkheid te bieden voor een dergelijke inhaalschenking (zie 4.4 en 4.5). Dat is een keuze van de wetgever die de inspecteur en ook de rechtbank dient te eerbiedigen.
4.8. De stelling van belanghebbende dat sprake is van ongelijke behandeling, vat de rechtbank op als een beroep op het verbod op discriminatie dat is vastgelegd in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij dat verdrag. Die bepalingen verbieden echter niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is.
4.9. In 2017 is de eigenwoningvrijstelling verruimd. De wetgever heeft voor het overgangsrecht als rechtvaardiging gegeven dat de uitvoeringslasten van die vrijstelling voor de Belastingdienst te groot zouden zijn indien in alle gevallen van eigenwoningschenkingen door ouders aan kinderen gecontroleerd zou moeten worden of in de jaren voor 2017 geheel of gedeeltelijk van een verhoogde vrijstelling – al dan niet de toen bestande eigenwoningvrijstelling - gebruik was gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de wetgever hiermee gebleven binnen de hiervoor onder 4.8 bedoelde ruime beoordelingsmarge.
4.10. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd in lijn met de geldende wetgeving. Hij had daarin geen beleidsvrijheid. Dat handelen van de inspecteur leidt dus niet tot schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag schenkbelasting in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 18 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.