Waarderingsuitzondering kerken niet van toepassing bij waardebepaling rijwoning
Rechtbank Noord-Nederland, 14 mei 2024
Samenvatting
Stichting X (belanghebbende) is eigenares en gebruikster van een rijwoning waarin zij levensbeschouwelijke en meditatieve bijeenkomsten organiseert.
De Heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2021 voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 148.000.
X stelt in deze procedure dat de Heffingsambtenaar bij de waardebepaling ten onrechte de waarderingsuitzondering voor kerken buiten toepassing heeft gelaten.
Rechtbank Noord-Nederland geeft X geen gelijk. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak in hoofdzaak (ten minste 70%) is bestemd voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder g, Uitv.reg. uitgezonderde objecten Wet WOZ. Er is ook geen sprake van schending van artikel 14 EVRM door de Heffingsambtenaar.
BRON
Uispraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen
Stichting X, uit plaats, eiseres (gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor (gemachtigde: mr. drs. A. Hummel).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 februari 2023.
1.2. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak aan [adres] in [plaats] (de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2021 voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 148.000.
1.3. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres tegen de vastgestelde waarde bij de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] , als vertegenwoordigers van eiseres, en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door J. Dongstra RT, taxateur.
Feiten
2.1. Eiseres is eigenares en gebruikster van de onroerende zaak. Het betreft een rijwoning waarin eiseres levensbeschouwelijke en meditatieve bijeenkomsten organiseert.
2.2. Artikel 2, eerste lid, onder g, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (URUOW) luidt als volgt:
1 Bij de bepaling van de waarde wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van:
(…)
g. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
(…)”De gemeente Groningen heeft deze zogenoemde kerkenvrijstelling in de ‘Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelasting 2022’ (de verordening) geïmplementeerd in artikel 4, aanhef en onder c, van die verordening.
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak alleen of de heffingsambtenaar bij het bepalen van de WOZ-waarde terecht de kerkenvrijstelling niet heeft toegepast.
Eiseres heeft op de zitting namelijk verklaard dat zij de waardebepaling voor het overige niet betwist. Verder heeft de heffingsambtenaar toegezegd dat indien de rechtbank oordeelt dat de kerkenvrijstelling moet worden toegepast, hij de waarde op nihil zal vaststellen.
3.2. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar bij de waardebepaling terecht de kerkenvrijstelling buiten toepassing gelaten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoe is de rechtbank tot dit oordeel gekomen?
4.1. Op de zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in de onroerende zaak bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard organiseert. Ook niet in geschil is dat onder openbaar moet worden verstaan: “voor iedereen, zonder enige beperking of verplichting tot betaling, vrij toegankelijk”.
4.2. Het geschil ziet op de vraag:
- of de onroerende zaak in hoofdzaak is bestemd voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard zoals omschreven in de kerkenvrijstelling, en
- of de heffingsambtenaar artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.
Volgens eiseres moeten deze vragen bevestigend worden beantwoord, volgens de heffingsambtenaar niet. Het is aan eiseres om haar stellingen – gelet op de betwisting daarvan door de heffingsambtenaar – aannemelijk te maken.
Wordt aan het hoofdzaakcriterium voldaan?
5. Volgens eiseres wordt voor haar activiteiten weliswaar een bijdrage gevraagd, maar daarvoor geldt het zogenoemde dana-principe, gebaseerd op vrijgevigheid. Als iemand geen financiële bijdrage wil of kan doen, wordt diegene niet buitengesloten van deelname. Dat principe geldt volgens eiseres al vanaf haar oprichting, en dus ook op de waardepeildatum 1 januari 2021.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak (op de waardepeildatum) in hoofdzaak bestemd is voor openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard in de zin van de kerkenvrijstelling.
De heffingsambtenaar betwist dat het dana-principe per waardepeildatum 1 januari 2021 daadwerkelijk voor alle activiteiten van eiseres werd toegepast, omdat bepaalde activiteiten (de dinsdagochtendmeditatie, de jaargroepen en de retraites) betaalde activiteiten waren. De rechtbank constateert dat voor deze activiteiten inderdaad kosten worden vermeld in de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken van de website en nieuwsbrieven van eiseres. De rechtbank overweegt daarbij dat de heffingsambtenaar terecht stelt dat tot voor kort op de website van eiseres was vermeld dat sinds september 2023 alle activiteiten volgens het dana-principe plaatsvonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat dit op de waardepeildatum ook van toepassing was. De enkele stelling van eiseres dat de bewoordingen op de website inmiddels zodanig zijn aangepast dat er geen verwarring meer kan bestaan over de vraag of voor de activiteiten moet worden betaald, vindt de rechtbank daartoe onvoldoende. Dit betekent dat de door de heffingsambtenaar genoemde betaalde activiteiten buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat in zoverre geen sprake is van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard. Uit het door eiseres meegestuurde overzicht van het gebruik van de onroerende zaak tussen juni 2021 en juni 2022, blijkt dat de drempel van 70% dan niet wordt bereikt.
Het betoog van eiseres dat de slaapkamers worden gebruikt om gesprekken in het verlengde van het mediteren te voeren en dat activiteiten zoals het gezamenlijk koken, het schoonmaken van het toilet en het onderhoud van de tuin in stilte geschieden en onderdeel van het mediteren uitmaken, vindt de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat daarmee (alsnog) het hoofdzaakcriterium wordt bereikt. Ook de stelling dat het urencriterium zoals dat in de westerse wereld van toepassing is, niet een-op-een toegepast kan worden op de tijdsbeleving die bijvoorbeeld het verblijf van een boeddhistische monnik teweegbrengt, kan niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daarmee een te ruime opvatting aan het openbaarheidscriterium gegeven, die geen steun vindt in de wet.
De slotsom is dat niet aan het hoofdzaakcriterium is voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van schending van artikel 14 EVRM?
7. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar artikel 14 van het EVRM schendt door gelijke gevallen niet gelijk te behandelen. Volgens eiseres is in de laatste decennia een kentering gekomen in de manier waarop tegen het boeddhistische geloof wordt aangekeken. Zij wijst erop dat in België geen onderscheid wordt gemaakt tussen de van oudsher in West-Europa bestaande geloven en het boeddhisme, terwijl dat volgens haar in Nederland wel wordt gedaan, terwijl beide landen aan de Europese wet- en regelgeving moeten voldoen.
8.1. De rechtbank overweegt dat erediensten moeten worden onderscheiden van bezinningssamenkomsten. De wetgever heeft, door de begrippen ‘de openbare eredienst’ en ‘het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard’ naast elkaar te noemen, ervoor willen zorgen dat de eigenaren en gebruikers van onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst en de eigenaren en gebruikers van onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, in gelijke mate van de waarderingsuitzondering kunnen profiteren. De wetgever heeft niet willen bewerkstelligen dat bij de toepassing van de waarderingsuitzondering wordt voorbijgegaan aan de wezensverschillen tussen godsdienst en (niet-religieuze) levensovertuiging en daarmee tussen enerzijds de openbare eredienst en anderzijds openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard. Dat betekent dat de waarderingsuitzondering voor onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst dus een ander toepassingsbereik heeft dan voor onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten en dat de beide toepassingsbereiken elkaar niet overlappen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar op de zitting heeft verklaard dat er ook kerken zijn die niet zijn vrijgesteld omdat niet wordt voldaan aan het hoofdzaakcriterium. Hij kijkt voor de toepassing van de kerkenvrijstelling dus niet naar de geloofsovertuiging en betwist de stelling van eiseres dat er zeven vormen van geloofsovertuiging zijn waarvoor de kerkenvrijstelling zonder meer geldt, en dat die voor de achtste, de boeddhistische geloofsovertuiging, niet geldt. De rechtbank ziet geen aanleiding aan die verklaring te twijfelen.
8.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar artikel 14 van het EVRM daarom niet geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. De rechtbank oordeelt daarom dat de heffingsambtenaar de kerkenvrijstelling terecht niet heeft toegepast bij de vaststelling van de WOZ-waarde. Wat eiseres daartegen heeft ingebracht, doet niet aan dat oordeel af. Het beroep is ongegrond en de WOZ-waarde blijft gehandhaafd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Sanna, rechter, in aanwezigheid van D.A. van der Beek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2024.