Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) maakt onderdeel uit van een internationaal concern dat actief is in de olie- en gaswinning. Zij voert als valuta de euro, ook voor jaarrekening- en belastingdoeleinden.

X heeft op 7 april 2017 van haar Nederlandse zustermaatschappij A (bv) 100% van de aandelen in een in Noorwegen gevestigde groepsmaatschappij (hierna: B) verworven, en een vordering van 26.949 miljoen Noorse kronen (NOK) op B.

Als tegenprestatie neemt X een schuld van $4.120 miljoen van A onder een met externe partijen afgesloten USD Credit Facility over. Het verschil tussen de waarde van de aandelen in B en de vordering op B en de overgenomen schuld (omgerekend € 5.748 miljoen), blijft X aanvankelijk schuldig aan A.

X heeft met dagtekening 30 maart 2017 een beschikking aangevraagd op grond van artikel 13, lid 7, Wet VpB 1969. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen. In geschil is of dat terecht is.

De Inspecteur stelt dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen het valutarisico dat een belastingplichtige mét een deelneming loopt en een valutarisico ván de deelneming, zijnde het valutarisico dat de deelneming zelf loopt. Een beschikking op grond van artikel 13, lid 7, Wet VpB 1969 hoeft slechts gegeven te worden met betrekking tot het eerstgenoemde valutarisico, en daarvan is hier geen sprake, aldus de Inspecteur.

Evenals in eerste instantie Rechtbank Den Haag volgt Hof Den Haag het standpunt van de Inspecteur niet.

X heeft aannemelijk gemaakt dat de USD Credit Facility dient ter afdekking van een valutarisico dat zij met de deelneming in B loopt zoals bedoeld in artikel 13, lid 7, Wet VpB 1969. De Inspecteur heeft het verzoek tot het geven van de beschikking ten onrechte afgewezen.

De staatssecretaris betoogt in cassatie dat het Hof ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd heeft aangenomen dat de USD credit facility ‘strekt tot’ afdekking van een valutarisico dat X met de deelneming in D loopt.

A-G Wattel concludeert dat het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond is en dat de Hoge Raad de zaak zelf kan afdoen door de uitspraken van de feitenrechters te vernietigen.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
A-G
Datum instantie
27 september 2024
Rolnummer
23/04998
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:995
Auteur(s)
mr. drs. A.H. Jorritsma
JSA Tax Consultancy
NLF-nummer
NLF 2024/2393
Aflevering
29 oktober 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6628
bwbr0002672&artikel=13&lid=7,bwbr0002672&artikel=13&lid=7

Naar de bovenkant van de pagina

Cookies.

Onze website maakt gebruik van cookies om het gebruik en functionaliteit te waarborgen van deze website. Meer over ons cookiebeleid