Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een vereniging en is opgericht op 22 december 2009. Zij is ten aanzien van resultaten uit commerciële activiteiten belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.

In geschil is een aan X opgelegde navorderingsaanslag vpb 2012. Meer specifiek is in geschil de toepassing van het winstplafond van € 75.000 van artikel 6 Wet VpB 1969. X meent dat de navorderingsaanslag vpb vernietigd moet worden, omdat de winsten van X over de afgelopen vijf jaren de grens van € 75.000 niet hebben overschreden. Volgens de Inspecteur is de vrijstelling niet van toepassing, omdat de winst van X in 2012 meer bedraagt dan € 15.000 en samen met de winst van de daaraan voorafgaande twee jaren meer bedraagt dan € 45.000 (3/5 van € 75.000).

Rechtbank Gelderland heeft X gelijk gegeven. Volgens de Rechtbank dient de winstgrens van € 75.000 als absolute grens te worden toegepast. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld en Hof Arnhem-Leeuwarden verklaart dat gegrond.

Het Hof oordeelt dat een grammaticale uitleg van artikel 6, lid 1, Wet VpB 1969 strikt genomen geen ruimte biedt om de situatie van X te omvatten. X voldoet niet aan de eerste winstgrens, omdat de winst van het jaar (2012) meer bedraagt dan € 15.000. Zij voldoet evenmin aan de tweede winstgrens, omdat zij nog geen vijf jaren bestaat en zij niet aan het vereiste van ‘vier daaraan voorafgaande jaren’ kan voldoen. Dit betekent dat X niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling van vennootschapsbelasting. Een pro-ratabenadering, zoals opgenomen in het besluit van 19 september 2018, 2018-155144 (Stcrt. 2018, 54139), baat X niet omdat de naar rato berekende tweede winstgrens van € 45.000 door X wordt overschreden. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd.

De zaak in eerste aanleg

De toepassing van de subjectieve vrijstelling van artikel 6 Wet VpB 1969 ten aanzien van nieuw opgerichte verenigingen/stichtingen staat in deze zaak centraal. Eerder oordeelde de Rechtbank dat de winstgrens van € 75.000 volledig kan worden toegepast, ook al bestond de betreffende vereniging nog geen vijf jaren. Daardoor bleef de vereniging in het jaar 2012 nog subjectief vrijgesteld, omdat zij vanaf haar oprichting (22 december 2009) tot en met het einde van het jaar 2012 € 69.731 aan winst heeft gerealiseerd. Deze uitspraak van de Rechtbank had mijn volledige instemming. 

Hoger beroep
Het Hof kiest een andere invalshoek. De grammaticale uitleg van de wetsbepaling (‘indien de winst (…) van het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 75 000’) houdt volgens het Hof in dat de betreffende vereniging niet aan deze tweede winstgrens kan voldoen, omdat zij nog geen vijf jaren bestaat.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
21 januari 2020
Rolnummer
18/01080
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:467
Auteur(s)
drs. G.J.W. de Ruiter
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2020/0359
Aflevering
13 februari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3043
bwbr0002672&artikel=6&lid=1,bwbr0002672&artikel=6&lid=1,bwbr0002672&artikel=7&lid=4,bwbr0002672&artikel=7&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina