Politieke column
De belastingopbrengst van een maatregel wordt bij de invoering van een belastingwet vooraf geraamd. Deze raming speelt vervolgens een cruciale rol in het fiscale wetgevingstraject. Zij fungeert daarbij als een budgettair harnas voor Kamerleden, waarbinnen door hen voorgestelde wijzigingen moeten blijven. Niet zelden leidt het tot parlementair chagrijn, en vooral vraagtekens.
Haagse beleidsmakers koekeloeren nadien niet in de achteruitkijkspiegel naar de realisatie van de opbrengst van de getroffen maatregel. Het boeit simpelweg niet meer. Vooraf Pietje Precies. Achteraf Negerende Nelis. De interesse in ‘het budgettaire belang’ verdwijnt als sneeuw voor zon, zodra de belastingwet eenmaal in het Staatsblad staat.
Toen de Eerste Kamer op 17 december 2024 instemde met het Belastingplan 2025 zat daarin ook de btw-verhoging op sport, cultuur en media voor een geprognotiseerde opbrengst van € 1,2 miljard per 2026. Of deze maatregel straks daadwerkelijk dit bedrag opbrengt, dan wel heel veel meer of minder, maakt in beginsel dus niets uit. De raming wordt niet nog eens tegen het licht gehouden.
Het is bekend dat het parlement de genoemde btw-verhoging zelfs bij de invoering eigenlijk alweer van tafel wilde hebben. Sterker, instemming met het Belastingplan was voor een meerderheid van de Kamer verbonden met een latere intrekking. Die discussie speelt nu volop. Echter, deze thans nog niet in werking getreden maatregel weer uit de aangenomen belastingwet liften, moet volgens het ministerie van Financiën inmiddels gepaard gaan met een benodigde dekking van € 1,3 miljard. Waarom is dat een ander bedrag? Nu het parlement de gelegde fiscale keutel wil intrekken, wordt de maatregel juist wel weer opnieuw gewogen. Door een aanpassing van het prijspeil ontstaat dan een extra dekkingsopgaaf van € 100 miljoen.
En dat doet pijn. Kamerleden die in december nog delibereren over een fiscale maatregel en in januari en februari dezelfde discussie weer oppakken, zien dat de rekening in de tussentijd met ruim 8,3% is verhoogd. Als Kamerleden bekend waren geweest met deze inflatie, hadden zij in het najaar de wedstrijd wellicht anders gespeeld.
De curiositeit wordt inzichtelijk als je naar het voorliggende scenario kijkt. Mocht de btw-verhoging op sport, cultuur en media namelijk wel gewoon doorgang vinden (dit heet inmiddels in het politieke debat de ‘0-optie’), dan is de opbrengst € 100 miljoen hoger dan het parlement luttele weken daarvoor nog is wijsgemaakt. Zo weten we nu natuurlijk, maar normaliter zouden we dat dus niet weten, want er wordt immers niet teruggekeken als de maatregel het parlement heeft gepasseerd. Het parlement kan en mag die extra € 100 miljoen in dat scenario dan ook niet ergens anders voor inzetten, het verdwijnt gewoon op de grote geldhoop.
Deze asymmetrie is wrang. Welkom in de wondere wereld van de begrotingsspelregels. In algemene zin zijn de belastingontvangsten niet ingekaderd. Het idee is dat deze fluctueren met de economische ontwikkeling, terwijl de uitgaven van de overheid wel geplafonneerd zijn. Dit mechanisme van mee-ademende belastingontvangsten impliceert klaarblijkelijk dat beleidsmatige belastingmutaties wel strak geregisseerd moeten worden. Die insteek is nog ergens voorstelbaar, maar is tegelijkertijd erg halsstarrig ingeregeld en biedt – zo blijkt – weinig ruimte voor maatwerk in het onderhavige geval met de samba van ‘invoering-intrekking’.
Als je fiscale beleidsmatige mutaties echt wilt inkaderen, dan moet je ook kort na invoering monitoren of de raming en de realisatie van de opbrengst enigszins bij elkaar in de buurt zitten (en daarop ingrijpen). Anders kader je fiscale beleidsmutaties niet in, maar kader je vooral de handelingsruimte van parlementariërs in. Beter is nog om in dit specifieke geval Negerende Nelis te spelen. Gewoon niet zeuren om € 100 miljoen als parlementariërs binnen een paar maanden een maatregel weer uit de wet willen slopen.