Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 maart 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.868 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 35 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de belastingrentebeschikking gegrond verklaard en de rente verminderd naar nihil.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende, na de uitspraak op bezwaar, belastingrente verschuldigd is. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uitspraak op bezwaar dat de belastingrente is verminderd naar nihil. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende heeft op 31 december 2021 aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2020. Hierin is een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 22.868 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.
4.1. De inspecteur heeft de aanslag overeenkomstig de aangifte van belanghebbende opgelegd. De verschuldigde inkomstenbelasting bedroeg € 1.008. De inspecteur heeft aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht van € 35.
4.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de belastingrentebeschikking.
4.3. De inspecteur heeft op 30 maart 2023 het bezwaar gegrond verklaard en aanleiding gezien de belastingrente met € 35 te verminderen (naar nihil).
Motivering
5. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de uitspraak op bezwaar volgt dat de inspecteur volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaar van belanghebbende en dat de belastingrente verminderd is naar nihil.
Belanghebbende heeft in de kern gesteld dat de uitspraak op bezwaar onduidelijk was omdat de conclusie ontbreekt en dat hij het bedrag van € 35 niet terug heeft ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1. De rechtbank heeft hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht opgevat als een motiveringsklacht: de inspecteur had niet alleen moeten opschrijven dat de belastingrente groot € 35 werd verminderd met € 35 maar had ook moeten opschrijven dat de conclusie van deze som ‘nihil’ is. Dat is een schending van het motiveringsbeginsel aldus belanghebbende. De rechtbank gaat hier niet in mee: de uitspraak op bezwaar is duidelijk genoeg. Het gelijk is aan de inspecteur.
5.2. Ten aanzien van het wel of niet daadwerkelijk uitbetalen van de vermindering merkt de rechtbank het volgende op. Omdat belanghebbende de belastingrente van € 35 niet heeft betaald zal belanghebbende daarom niet daadwerkelijk € 35 ontvangen. Terugbetaling, zoals belanghebbende ter zitting aan de orde heeft gesteld, zou pas aan de orde zijn als belanghebbende de € 35 had betaald, wat dus niet het geval is.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 19 april 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.