Vermindering aanslag omdat goodwill al is gecorrigeerd bij groepsvennootschappen
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11 juli 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) maakte deel uit van een groep die diensten verleent op het gebied van SAP-software.
De Inspecteur heeft bij de aanslag vpb 2017 goodwill gecorrigeerd tot een bedrag van € 2.066.923. Deze correctie is ook nagevorderd bij twee groepsvennootschappen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslagen vpb 2016 terecht aan deze groepsvennootschappen zijn opgelegd (11 juli 2024, 23/3853, ECLI:NL:RBZWB:2024:4725 en 11 juli 2024, 23/3854, ECLI:NL:RBZWB:2024:4726).
Alsdan is niet in geschil dat de belastbare winst (en belastbaar bedrag) van X voor het jaar 2017 verminderd dient te worden met € 2.066.923 naar € 37.238.
De Rechtbank acht dit standpunt van partijen juist en oordeelt dienovereenkomstig. De belastingrentebeschikking wordt daarmee in overeenstemming verminderd. Voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten is geen aanleiding.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (ook te noemen: belanghebbende) (gemachtigde: mr. D. Liem),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 juni 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 2.104.161 (de aanslag).
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 105.013 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verzonden aan de wederpartij.
1.6. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, mr. D. Kamerbeek en mr. F. van Agt en namens de inspecteur, drs. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en drs. [inspecteur 3] .
Het beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met de beroepen van [B.V. 1] ( [B.V. 1] ), [B.V. 2] ( [B.V. 2] ), [B.V. 3] ( [B.V. 3] ) en [B.V. 4] ( [B.V. 4] ).
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag en de belastingrentebeschikking tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag en de belastingrentebeschikking tot te hoge bedragen vastgesteld en dienen daarom verminderd te worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende maakte deel uit de [groep] . De activiteiten van de [groep] bestaan uit dienstverlening op het gebied van SAP-software.
4.1. De structuur van de [groep] , voor zover hier van belang, zag er eind 2015 er als volgt uit.
4.2. In 2016 zijn de activiteiten van [B.V. 3] en [B.V. 4] ondergebracht in belanghebbende waarna [B.V. 3] en [B.V. 4] zijn geliquideerd.
4.3. Op 27 maart 2017 heeft [groep] 49% van de aandelen in belanghebbende en [B.V. 2] gekocht. De koopprijs van de aandelen is berekend aan de hand van de formule omzet 2015 vermenigvuldigd met een factor 1,1 plus het zichtbaar eigen vermogen ‘hoog’. Tevens is rekening gehouden met een correctie van € 90.000.
4.4. Op 13 september 2017 hebben [B.V. 3] en [B.V. 4] aangifte Vpb gedaan over het jaar 2016. In de aangiften is een belastbare winst aangegeven van nihil. De aanslagen zijn geautomatiseerd en overeenkomstig de aangiften opgelegd met dagtekening 14 oktober 2017.
4.5. In oktober 2017 zijn [B.V. 1] , [B.V. 2] en belanghebbende geliquideerd. Het personeel van de voornoemde vennootschappen is na de liquidatie overgenomen door [groep]
4.6. Op 14 juni 2018 heeft de voormalige adviseur, [bedrijf] (de voormalige adviseur), de inspecteur benaderd met betrekking tot het door [groep] te claimen liquidatieverlies in 2017.
4.7. Naar aanleiding van de door de voormalige adviseur verstrekte informatie is de inspecteur, bij het opleggen van de aanslag Vpb 2017 aan belanghebbende, afgeweken van de aangifte. Ten aanzien van de correctie heeft de inspecteur, in zijn brief van 2 juli 2021, de voormalige adviseur als volgt geïnformeerd:
- [B.V. 4] per 1/1/2016; en
- [B.V. 3] per 1/1/2016.
4.8. Bij brief van 25 maart 2022 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij aan [B.V. 3] en [B.V. 4] een navorderingsaanslag op zal leggen over het jaar 2016. Voor zover thans van belang, staat in deze brief het volgende:
Motivering
Hoogte aanslag
5. De correctie van € 2.066.923 is ook nagevorderd bij [B.V. 3] en [B.V. 4] . Niet in geschil is dat, indien de navorderingsaanslagen bij [B.V. 3] en [B.V. 4] in stand blijven, sprake is van een dubbele heffing. De inspecteur heeft aan de rechtbank gevraagd om, indien de navorderingsaanslagen van [B.V. 3] en [B.V. 4] in stand blijven, de dubbele heffing bij belanghebbende te elimineren.
5.1. De rechtbank heeft heden uitspraak gedaan in de beroepen van [B.V. 3] en [B.V. 4] met betrekking tot de navorderingsaanslagen en geoordeeld dat deze navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Alsdan is niet in geschil dat de belastbare winst en het belastbaar bedrag voor het jaar 2017 van belanghebbende verminderd dienen te worden met € 2.066.923 naar € 37.238. De rechtbank acht dit standpunt van partijen juist en zal dienovereenkomstig oordelen.
Belastingrente
5.2. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur reeds in 2019 tot de conclusie is gekomen dat hij de niet in de aangifte opgenomen goodwill wilde corrigeren. Desondanks is de aanslag pas later opgelegd met als gevolg dat de belastingrente onnodig is opgelopen. Belanghebbende heeft in dat kader een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2010 en gesteld dat de belastingrente dient te worden verminderd omdat de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
5.3. De inspecteur heeft betwist dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat de voormalige adviseur van belanghebbende aanvullende informatie wilde overleggen en fysiek een gesprek wilde aangaan met de inspecteur om de zaak toe te lichten. Om aan de wens van de voormalige adviseur tegemoet te komen, kon de inspecteur niet eerder een navorderingsaanslag opleggen omdat dan mogelijk sprake zou zijn van handelen ‘tegen beter weten in’.
5.4. Gelet op de toelichting ter zitting van de inspecteur, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, zal de rechtbank de belastingrente dienovereenkomstig verminderen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
6.1. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
6.2. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten.
6.3. Voor toekenning van een (proces)kostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is slechts grond indien sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’. Het in vergaande mate onzorgvuldig handelen van de inspecteur kan een bijzondere omstandigheid vormen zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, Bpb.
6.4. De rechtbank ziet geen redenen die afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering.De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310 en in beroep van € 875. De vergoeding bedraagt € 2.370, omdat de gemachtigde van belanghebbende een bezwaarschrift heeft ingediend, deel heeft genomen aan het hoorgesprek, een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 37.238 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 11 juli 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.