Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is sinds de oprichting op 9 februari 2017 de enige aandeelhouder en bestuurder van A (bv). In 2019 was dit ongewijzigd. X heeft geen aangifte IB/PVV voor 2019 ingediend, ondanks uitnodigingen en aanmaningen van de Inspecteur. Op 16 juni 2022 kreeg hij een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 45.000, gebaseerd op het gebruikelijk loon ex artikel 12a Wet LB 1964. Tevens kreeg hij een verzuimboete opgelegd.

Tijdens de bezwaarfase vroeg de Inspecteur om bankafschriften en jaarstukken van A voor 2019, waarop X niet reageerde. Ook diende A geen aangifte vennootschapsbelasting in voor 2019.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de bewijslast moet worden omgekeerd. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat X is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand.

De Rechtbank oordeelt voorts dat de schatting van de Inspecteur redelijk is.

X stelt bij de Rechtbank dat het loon op nihil moet worden gesteld omdat hij een deel van 2019 gedetineerd was.

De Rechtbank oordeelt echter dat zelfs bij detentie niet bewezen is dat er helemaal geen werkzaamheden voor A zijn verricht.

Het beroep wordt ongegrond verklaard. De aanslag IB/PVV 2019 en de bijbehorende belastingrentebeschikking en verzuimboete worden gehandhaafd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
20 juni 2024
Rolnummer
23/2934
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:4237
NLF-nummer
NLF 2024/1626
Aflevering
9 juli 2024
bwbr0002471&artikel=12a,bwbr0002471&artikel=12a

Naar de bovenkant van de pagina