Samenvatting
X (belanghebbende) dreef een onderneming. Per 31 december 2020 heeft X de eenmanszaak uitgeschreven bij de KvK. Vanaf de aangifte IB/PVV 2021 heeft hij geen winst uit onderneming meer aangegeven.
In de aangifte IB/PVV 2018 heeft X een verlies uit onderneming aangegeven. Het verlies bestaat onder andere uit een beleggingsverlies. De Inspecteur heeft bij de aanslag het beleggingsverlies als verlies uit onderneming gecorrigeerd.
In geschil is of het negatieve beleggingsresultaat van € 50.594 kwalificeert als verlies uit onderneming.
X heeft volgens Hof Den Haag terecht gesteld dat sprake is van een onderneming, nu de Inspecteur de (verhoogde) zelfstandigenaftrek aan X heeft toegekend voor werkzaamheden die hij in het onderhavige jaar voor de eenmanszaak heeft verricht. X maakt echter niet aannemelijk dat de beleggingen tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak behoren. Daarbij overweegt het Hof dat de drie beleggingsrekeningen op naam van X staan, hetgeen erop duidt dat X met privévermogen heeft belegd. Het Hof acht verder aannemelijk dat de feitelijke ondernemingsactiviteiten tot de retailsfeer behoren en dat de beleggingsactiviteiten daartoe niet behoren. De enkele vermelding in de registratie van de KvK van de activiteit ‘Investeren in beleggingsproducten’, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
Het beleggingsverlies kan niet in aftrek op de winst uit onderneming worden gebracht.
BRON
Uitspraak van 20 februari 2024 in het geding tussen
X, te Z, belanghebbende, (gemachtigde: B. de Bruijn)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 maart 2023, nummer SGR22/56.
Procesverloop
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.763 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 1.732 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag gedeeltelijk gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 55.677, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking belastingrente.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is € 49 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 24 november 2023.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 januari 2024. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering bij het Hof binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier van het Hof bij een digitaal verzonden bericht onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens de bij dit bericht opgeslagen metadata in de digitale postkamer van het Hof is het bericht op 20 november 2023, 08.12 uur, verzonden via het webportaal Mijn Rechtspraak. Tegelijk met het bericht is een kennisgeving per emailbericht verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven e-mailadres. Gelet hierop, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitgenodigd.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] en stond vanaf 1 september 2017 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). Uit het bericht van registratie van de KvK staat bij activiteitomschrijving het volgende opgenomen:
2.2. Per 31 december 2020 heeft belanghebbende [naam eenmanszaak] uitgeschreven bij de KvK. Vanaf de aangifte IB/PVV 2021 heeft belanghebbende geen winst uit onderneming meer aangegeven.
2.3. Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.166, waarvan € 29.078 uit tegenwoordige dienstbetrekking en € 21.786 uit vroegere dienstbetrekking (de aangifte). Belanghebbende heeft in de aangifte een verlies uit onderneming aangegeven van € 32.841. Het verlies bestaat onder andere uit een verlies op beleggingen. De beleggingsverliezen in 2018 zijn als volgt:
Jaarresultaten beleggingen [naam 1] |
€ -33.075,39 |
Jaarresultaten beleggingen [naam 2] |
€ -16.432,37 |
Jaarresultaten beleggingen [naam 3] |
€ -1.087,00 |
Totaal |
€ -50.594,76 |
De beleggingsrekeningen staan op naam van belanghebbende.
2.4. De Inspecteur heeft bij brief van 2 juni 2021 verzocht om nadere informatie betreffende de ingediende aangifte met betrekking tot onder meer het verlies uit beleggingen en het urencriterium. Belanghebbendes consulent heeft bij brief van 18 juni 2021 op dit verzoek gereageerd.
2.5.De Inspecteur heeft bij brief van 8 juli 2021 aangekondigd dat hij het voornemen heeft om af te wijken van de aangifte in die zin dat hij de (verhoogde) zelfstandigenaftrek en het verlies op beleggingen zal corrigeren.
2.6. De Inspecteur heeft met dagtekening 12 augustus 2021 de aanslag vastgesteld, waarbij hij als volgt is afgeweken van de ingediende aangifte:
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 12.166 |
Bij: correctie beleggingsverlies |
€ 50.594 |
Bij: correctie ondernemersaftrek |
€ 9.403 |
Af: correctie mkb-winstvrijstelling |
€ 8.400 |
Gewijzigd belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 63.763 |
2.7. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2021 de zelfstandigenaftrek alsnog toegewezen. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de correctie van het beleggingsverlies als verlies uit onderneming afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar is het verzamelinkomen als volgt vastgesteld:
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 63.763 |
Af: correctie ondernemersaftrek |
€ 9.403 |
Bij: correctie mkb-winstvrijstelling |
€ 1.317 |
Gewijzigd belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 55.677 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of het negatieve beleggingsresultaat van € 50.594 kwalificeert als verlies uit onderneming.
4.2. Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte en tot vermindering van de beschikking belastingrente tot nihil.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Belanghebbende heeft terecht gesteld dat sprake is van een onderneming, nu de Inspecteur de (verhoogde) zelfstandigenaftrek aan belanghebbende heeft toegekend voor werkzaamheden die hij in het onderhavige jaar voor de eenmanszaak heeft verricht. Belanghebbende heeft echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en bij betwisting aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de beleggingen tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak behoren. Daarbij overweegt het Hof dat de drie beleggingsrekeningen op naam van belanghebbende staan, hetgeen er op duidt dat belanghebbende voor eigen rekening en risico (dus met privévermogen) heeft belegd. Het Hof acht verder aannemelijk dat de feitelijke ondernemingsactiviteiten van belanghebbende tot de retailsfeer behoren en dat de beleggingsactiviteiten daartoe niet behoren. De enkele vermelding in de registratie van de KvK van de activiteit ‘Investeren in beleggingsproducten’, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Niet aannemelijk is geworden dat er enig verband is tussen de beleggingsactiviteiten en de onderneming in de eenmanszaak, zodat het beleggingsverlies niet in aftrek op de winst uit onderneming kan worden gebracht.
Belastingrente
5.2. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.3. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 20 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.