In deze WOZ-zaak was voor Hof Den Bosch de waarde van de woning van X (belanghebbende) niet meer in geschil. Wel was in geschil of de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde stukken had moeten toezenden en of het inzagerecht van artikel 7:4, lid 2, Awb was geschonden.
Het Hof heeft geoordeeld dat de KOUDV- en liggingsfactoren moeten worden verstrekt op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ, en dat deze factoren ook als op de zaak betrekking hebbende stukken vallen onder artikel 7:4, lid 2, Awb. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Heffingsambtenaar niet verplicht is om in de bezwaarfase bepaalde stukken toe te zenden, verwijzend naar artikel 7:4, lid 4, Awb.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.
Artikel 40, lid 2, Wet WOZ bevat een toezendverplichting wanneer daarom is verzocht, ook in de bezwaarfase. Het Hof heeft dit miskend. De Hoge Raad doet de zaak af. De uitspraak van het Hof wordt op dit punt vernietigd. De overige klachten van X doet de Hoge Raad af met toepassing van artikel 81 Wet RO.
Arrest in de zaak van X (hierna: belanghebbende) tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 augustus 2023, nr. 22/00976, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant, (nr. SHE20/3078) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1. Bij beschikking is de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld. Tevens is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
2.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor in 2.1 genoemde beschikking en aanslag. Daarbij is de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: de heffingsambtenaar) onder verwijzing naar artikel 40 Wet WOZ verzocht om de taxatiekaart te verstrekken met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten en de manier waarop de verschillen met de vergelijkingsobjecten zijn verdisconteerd (hierna gezamenlijk aangeduid als: de gevraagde stukken).
2.3. Op 3 juni 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De gevraagde stukken hebben niet voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage gelegen. Zij zijn ook niet tijdens de bezwaarprocedure aan belanghebbende toegezonden. Op 31 augustus 2020 is belanghebbende door de heffingsambtenaar uitgenodigd om de gevraagde stukken alsnog in te zien. Die hebben, voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2020, tussen 7 en 11 september 2020 ter inzage gelegen. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid tot inzage.
3. Procedure voor het Hof
3.1. Voor het Hof was de waarde van de woning niet meer in geschil. Wel was in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde stukken had moeten toezenden. Ook was in geschil of de heffingsambtenaar het inzagerecht van artikel 7:4, lid 2, Awb heeft geschonden.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de KOUDV- en liggingsfactoren behoren tot de gegevens die op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ op verzoek moeten worden verstrekt, en dat die factoren eveneens zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb.
3.3. Verder heeft het Hof geoordeeld dat op de heffingsambtenaar niet de verplichting rust om in de bezwaarfase bepaalde stukken aan belanghebbende toe te zenden. Artikel 7:4, lid 4, Awb bevat, aldus het Hof, niet de verplichting tot toezending van (alle) op de zaak betrekking hebbende stukken.
4. Beoordeling van de middelen
4.1. Middel I komt op tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof met het betoog dat op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ wel degelijk een toezendverplichting bestaat indien is verzocht om verstrekking van de in die bepaling bedoelde gegevens. Het middel slaagt. Aangezien de gevraagde gegevens behoren tot de gegevens als bedoeld in artikel 40, lid 2, Wet WOZ, zoals het Hof ook terecht heeft overwogen, was de heffingsambtenaar gehouden een afschrift daarvan aan belanghebbende toe te zenden. Het Hof heeft dit miskend met zijn – kennelijk op artikel 7:4 Awb gebaseerde – overweging dat op de heffingsambtenaar niet de verplichting rust om in de bezwaarfase bepaalde stukken aan belanghebbende toe te zenden.
4.2. De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, Wet op de rechterlijke organisatie).
4.3. Gelet op het hetgeen hiervoor in 4.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Aangezien in hoger beroep de waarde van de woning niet meer in geschil was, kan de Hoge Raad de zaak afdoen.
5. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank maar uitsluitend met betrekking tot de beslissing inzake de proceskosten en het ontbreken van een beslissing inzake het griffierecht,
draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136,
draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 136 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 48,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.750 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.