Twaalf maanden gevangenisstraf en ontzetting van het beroep van bestuurder
Rechtbank Overijssel, 17 april 2024
Samenvatting
Rechtbank Overijssel heeft een verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en heeft hem ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van enige rechtspersoon of vennoot van enig rechtspersoon voor de duur van vijf jaar. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk plegen van (btw-)belastingfraude.
BRON
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen
verdachte, geboren op geboortedatum 1990 in geboorteplaats, wonende aan de woonplaats.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2024 en 3 april 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 opdracht en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. al dan niet tezamen met een of meer anderen opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019 en over kwartaal 1 van het jaar 2020.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 te Groningen, Nieuw-Weerdinge en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opzettelijk,
één of meerdere bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer (digitale) aangiften voor
de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het 3e en/of 4e kwartaal van het jaar 2019, en/of
- het 1e kwartaal van het jaar 2020,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan,
door (telkens) op de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan
verschuldigde omzetbelasting op te geven en/of te laten opgeven,
terwijl dat/die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedragingen
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
3. De bewijsmotivering
3.1. Inleiding
Verdachte is als volgt gelieerd aan de onderneming [bedrijf 1] B.V. (verder te noemen: [bedrijf 1]).
Op 5 februari 2019 is [bedrijf 1] opgericht met [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. als bestuurders en aandeelhouders. [bedrijf 1] is per 2 november 2023 ontbonden en per 13 november 2023 uitgeschreven uit het handelsregister.
[bedrijf 2] B.V. is eveneens op 5 februari 2019 opgericht met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (verder te noemen: [medeverdachte]) als bestuurders en met verdachte als enig aandeelhouder.
[bedrijf 2] B.V. is per 1 november 2023 ontbonden en per 13 november 2023 uitgeschreven uit het handelsregister.
Naast zakelijke partners waren verdachte en [medeverdachte] met elkaar gehuwd. Inmiddels zijn zij gescheiden.
[bedrijf 3] B.V. is ook op 5 februari 2019 opgericht met [betrokkene] (verder te noemen [betrokkene]) als enig aandeelhouder en bestuurder. Op 14 oktober 2019 is [bedrijf 3] B.V. afgetreden als (mede)bestuurder van [bedrijf 1].
Aanleiding onderzoek
De Belastingdienst is op 27 januari 2021 een boekenonderzoek gestart naar [bedrijf 1]. Op basis van de door boekhouder [getuige 1] (verder te noemen: [getuige 1]) verkregen audit-files heeft de Belastingdienst een aansluitingsberekening inzake de omzetbelasting gemaakt. Zo ontstond de verdenking dat te weinig omzet was aangegeven in de ingediende aangiften omzetbelasting. Op 20 oktober 2021 is besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen [bedrijf 1] en verdachte en medeverdachte [medeverdachte] als haar feitelijke leidinggevers.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangiften omzetbelasting
In de periode van 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 zijn op naam van [bedrijf 1] de volgende aangiften omzetbelasting elektronisch bij de Belastingdienst binnengekomen:
- op 31 oktober 2019 het 3e kwartaal van 2019, via software op naam van [medeverdachte];
- op 31 januari 2020 het 4e kwartaal van 2019, via software op naam van [medeverdachte];
- op 30 april 2020 het 1e kwartaal van 2020, via software op naam van [getuige 1].
Onjuistheid aangiften: onjuiste omzet
Tijdens het boekenonderzoek is op basis van audit-files door de controlerend belastingambtenaar [getuige 2] (verder te noemen: [getuige 2]) een aansluitingsberekening gemaakt. Uit de aansluitberekening, gebaseerd op de administratie van [bedrijf 1], komt naar voren dat er grote verschillen zaten tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de omzetbelasting die op basis van de administratie was verschuldigd, namelijk:
- in kwartaal 3 van 2019 is € 45.104,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl € 3.336 als verschuldigd was opgegeven;
- in kwartaal 4 van 2019 is € 62.300,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl € 0,00 als verschuldigd was opgegeven (nihilaangifte);
- in kwartaal 1 van 2020 is € 27.271,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl € 0,00 als verschuldigd was opgegeven (nihilaangifte).
De FIOD heeft geconstateerd dat voornoemde aansluitberekening overeenkomt met de gegevens uit de auditfiles en met de ingediende aangiften omzetbelasting, behoudens een verschil van één euro in de aangifte over het derde kwartaal van 2019 (een bedrag van € 3.337,-- is als verschuldigd opgegeven).
De rechtbank stelt het fiscale nadeel zodoende vast op € 131.339,-- (€ 41.767-- + € 62.300,-- + € 27.271,--) [getuige 2] heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij na aankondiging van het boekenonderzoek telefonisch contact heeft gehad met zowel verdachte als [medeverdachte]. Verdachte had hem verteld dat voormalig aandeelhouder en bestuurder [betrokkene] er een puinhoop van had gemaakt. Verdachte zei tegen [getuige 2] dat hij nu verantwoordelijk was. [getuige 2] heeft ook gesproken met [getuige 1]. [getuige 1] gaf tegenover [getuige 2] aan dat de administratie nog niet op orde was en dat hij ermee aan de slag ging.
[getuige 1] heeft tegenover de FIOD beaamd dat de administratie van [bedrijf 1] niet op orde was. Eind oktober 2019 werd hij door [medeverdachte] benaderd, omdat ze de boekhouding niet snapte en er niet uitkwam met de aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal. Volgens [getuige 1] was de administratie ‘compleet verkeerd om’ en heeft het lang geduurd voordat alle stukken werden aangeleverd. Pas begin 2021, rondom het boekenonderzoek, is het merendeel van de administratie ontvangen. De boekhouding moest gecorrigeerd worden om een juist beeld te krijgen. [getuige 1] heeft de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2019 alsmede over het eerste kwartaal van 2021 bevestigd.
Als de administratie, zijnde de basis voor het doen van aangiften omzetbelasting, niet conform de daarvoor geldende regels wordt bijgehouden, heeft dit tot gevolg dat de daarop gebaseerde aangiften ook niet juist en volledig zijn. Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank dan ook vast dat voornoemde namens de vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting onjuist zijn.
Toerekening aan [bedrijf 1]
Het doen van aangiften omzetbelasting viel binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] Zij had als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het door verdachte respectievelijk medeverdachte [medeverdachte] namens de vennootschap onjuist (laten) indienen van de aangiften omzetbelasting is [bedrijf 1] dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] kan worden aangemerkt als dader van het onder 1 ten laste gelegde.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank heeft hiervoor reeds benoemd dat geen deugdelijke administratie werd gevoerd. [getuige 1] heeft hierover verder nog verklaard dat het heel lang heeft geduurd voordat ze een klein beetje inzicht hadden in wat er nou precies fout was gegaan.
Dat de boekhouding niet klopte wisten verdachte en medeverdachte [medeverdachte] eind 2019, omdat [getuige 1] hen had verteld dat de complete boekhouding onjuist was en dat de boekhouding eerst gecorrigeerd moest worden om tot een correcte belastingaangifte te kunnen komen
[getuige 1] gaf aan dat hij veel moest vragen om de administratie, welke wisselend werd aangeleverd door verdachte en [medeverdachte]. In 2019 en begin 2020 was [medeverdachte] zijn contactpersoon, maar daarna verliep het contact hoofdzakelijk via verdachte.
Over de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 heeft [getuige 1] verklaard dat niet hij maar de vennootschap deze zelf heeft ingediend en dat hij een schatting had gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare gegevens, omdat de administratie nog niet compleet was en hij het bedrijf pas 2 à 3 dagen kende.
[getuige 1] heeft de vennootschap hierover per e-mail geïnformeerd met onder meer de begeleidende tekst: “In de bijlage de BTW aangifte over het 3e kwartaal, deze heb ik expres laag gehouden om 2 redenen. 1) Er zijn nogal wat onduidelijkheden waardoor het lastig is een juist bedrag te vermelden 2) Nu er een eerdere aanslag openstaat kan er waarschijnlijk geen uitstel van betaling worden gegeven, dit betekent een boete van 3% over het te betalen bedrag, het spreekt voor zich dat ik in dat geval de aanslag zo laag mogelijk wil houden want daardoor is de boete ook laag. Het lijkt mij handig om de komende tijd in overleg te gaan hoe we het één en ander gaan oppakken qua verwerking in de toekomst en correctie van eerdere boekingen ”.
Over de (nihil)aangifte omzetbelasting vierde kwartaal van 2019 heeft [getuige 1] verklaard dat ook deze aangifte door de vennootschap zelf is ingediend en dat hij geen schatting heeft kunnen maken, omdat er geen administratie was aangeleverd.
[getuige 1] heeft de vennootschap per e-mail de aangifte over het vierde kwartaal toegezonden met de begeleidend tekst “Het wordt zo snel niet duidelijk wat jullie nu eigenlijk aan BTW verschuldigd zijn, alles herreken kost op dit moment teveel tijd omdat de deadline vanavond is. Ik zie daarom voor nu geen andere mogelijkheid dan een nihilaangifte in te dienen .”
De (nihil)aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2020 is door [getuige 1] met goedkeuring van de vennootschap ingediend in de veronderstelling dat alle activiteiten waren beëindigd en overgeheveld naar Lionsgate.
[getuige 1] heeft verdachte en [medeverdachte] eind 2019 al geïnformeerd over de verschillen in de aangiften omzetbelasting en de door hem ontvangen administratie. Op 30 januari 2020 heeft [getuige 1] formeel de opdracht gekregen om de administratie te corrigeren over 2019.
Gelet op de verklaring van [getuige 1] was verdachte op de hoogte van de onjuiste aangiften die namens de vennootschap zijn ingediend, in de wetenschap dat de boekhouding niet op orde was en dat daardoor de ingediende aangiften niet correct konden zijn. Dit terwijl op hem als indirect (mede)bestuurder de verplichting rustte om de vennootschap een deugdelijke administratie te laten voeren en hij heeft nagelaten erop toe te zien en ook te bewerkstelligen dat een deugdelijke administratie werd gevoerd om een correcte aangifte omzetbelasting te doen. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte al voor de oprichting van [bedrijf 1] ondernemer was (onder meer als vennoot van [bedrijf 1] V.O.F). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bekend moet zijn geweest met de administratieve en fiscale eisen die aan een onderneming worden gesteld.
De rechtbank constateert verder dat verdachte (en medeverdachte [medeverdachte]) aan [getuige 1] niet alle voor de belastingaangiften benodigde relevante informatie heeft verstrekt. Dat een boekhouder zonder de benodigde stukken niet in staat is correcte aangifte(n) te doen spreekt voor zich. Daarbij is van gewicht dat uit het dossier niet kan worden afgeleid en dat verdachte en de verdediging ook ter zitting niet aannemelijk hebben gemaakt dat vanwege [bedrijf 1] aan [getuige 1] tijdig alle door [bedrijf 1] aan haar opdrachtgevers ter zake van door haar verrichte leveringen en diensten respectievelijk door haar van haar leveranciers ontvangen facturen zijn verstrekt die relevant zijn om de in deze zaak aan de orde zijnde aangiften omzetbelasting juist en volledig te doen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij de samenwerking met [getuige 1] niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd, zodat hem op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet moet worden verweten. Het behoort immers tot de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige zijn boekhouder volledig voor te lichten.
Door zijn boekhouder niet (tijdig) te voorzien van een juiste en volledige boekhouding en desalniettemin (ten aanzien van kwartalen drie en vier van 2019) om advies te vragen en/of dat ‘advies’ op te volgen en daarnaast (ten aanzien van kwartaal 1 van 2020) opdracht te geven voor het indienen van belastingaangifte en/of daarvoor akkoord te geven, heeft verdachte de aanmerkelijke kans (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid) aanvaard dat de aangiften onjuist en onvolledig werden ingediend.
De rechtbank acht ook het opzet van deze rechtspersoon wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de (indirect) bestuurders verrichte handelingen en het door hen gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
Opdracht of feitelijke leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in zijn hoedanigheid van (indirect) (mede)bestuurder van [bedrijf 1] eveneens verantwoordelijk was voor het indienen van correcte aangiften omzetbelasting. Verdachte was uit dien hoofde bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van een situatie waarbij onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. Dit heeft verdachte echter nagelaten.
In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] begane strafbare feit.
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen van dit feit met de vennootschap. Bij bewezenverklaring van medeplegen in de voorliggende tenlastelegging, die gericht is op het feitelijk leidinggeven door verdachte aan een strafbaar feit gepleegd door de vennootschap, zou dat betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte van het tezamen en in vereniging plegen met de vennootschap moet worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijf 1] B.V. in de periode 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 in Nederland,
telkens opzettelijk,
meerdere bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten meer digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het 3e en 4e kwartaal van het jaar 2019, en
- het 1e kwartaal van het jaar 2020,
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
door telkens op de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven en/of te laten opgeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd .
5. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met ontzetting van het recht op de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 Sr voor de duur van vijf jaren, gelet op de stelselmatige benadeling van Belastingdienst door de aan verdachte gelieerde vennootschappen over de afgelopen jaren.
Ter onderbouwing van het beroepsverbod heeft de officier van justitie verwezen naar informatie van de Belastingdienst, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte kan worden gelieerd aan diverse andere ondernemingen zoals [bedrijf 4] B.V. (opgericht in 2020), [bedrijf 5] B.V. (opgericht in 2022) en [bedrijf 6] B.V. (opgericht in 2023). Geen van voornoemde ondernemingen voldoet aan haar belastingverplichtingen. De vennootschappen geven geen omzet op en/of aangegeven verschuldigde omzetbelasting wordt niet voldaan en/of de ambtshalve opgelegde aanslagen worden niet voldaan. Zo is de verschuldigde omzetbelasting van € 132.294 over 2021 op naam van [bedrijf 4] B.V. niet voldaan. De verschuldigde omzetbelasting ter hoogte van € 49.168,-- over 2023 op naam van [bedrijf 5] B.V. is ook niet voldaan en [bedrijf 6] B.V heeft inmiddels een belastingschuld van € 17.199,--. Voornoemde gang van zaken wekt de indruk dat de aan verdachte gelieerde ondernemingen verlieslijdend zijn en dat sprake is van een patroon waarbij de Belastingdienst stelselmatig wordt benadeeld.
6.2. De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft als (indirect) bestuurder zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door feitelijk leiding te geven aan het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting.
Als gevolg hiervan is over een langere periode (drie kwartalen) te weinig omzetbelasting afgedragen door [bedrijf 1] B.V. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat een onderneming een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Verdachte heeft als bestuurder aan de strafbare gedragingen feitelijke leiding gegeven.
Hij heeft het vertrouwen dat in hem als bestuurder is gesteld beschaamd. Verdachte heeft geen inhoudelijke verklaring willen afleggen en is niet ter zitting verschenen. Het dossier schetst een beeld dat verdachte niet proactief heeft gehandeld en niet heeft willen handelen, terwijl hij wist dat de administratie een puinhoop was. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt dat verdachte de intentie heeft gehad de kwestie tijdig recht te zetten nadat onjuiste belastingaangiften waren ingediend.
De suppleties zijn pas ruim een jaar later, en eerst na aankondiging van het boekenonderzoek door de Belastingdienst, ingediend. De integrale belastingschuld van [bedrijf 1] B.V. ( inclusief vennootschapsbelasting) bedraagt op dit moment € 237.040,-- en niet is gebleken dat een betalingsregeling is getroffen, of daartoe daadwerkelijk een voornemen heeft bestaan of tijdig initiatief is genomen. Integendeel, zoals hiervoor al is overwogen, is [bedrijf 1] B.V. met ingang van 1 november 2023 ontbonden met achterlating van genoemde belastingschuld. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk, temeer nu van hem als (indirect) bestuurder professioneel, zorgvuldig en adequaat handelen mag worden verwacht.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, voor een bedrag van € 131.339,-- benadeeld. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen € 125.000,-- en € 250.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2024 (van 8 pagina’s) niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar wel voor vermogensdelicten en (meest recent) voor overtreding van de Wegenverkeerswet bij vonnis van de politierechter van 7 februari 2020.
De rechtbank zal, conform de strafeis van de officier van justitie, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden. Gezien de ernst van het feit en de proceshouding van verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Verder houdt de rechtbank - ten nadele van verdachte - rekening met de omstandigheid dat het niet de eerste keer is dat verdachte te maken krijgt met belastingschulden. Uit het verhandelde ter zitting en het procesdossier komt het volgende naar voren.
Voorafgaande aan [bedrijf 1] heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] als vennoot deelgenomen in [bedrijf 1] V.O.F. Deze V.O.F. heeft inmiddels een oninbare belastingschuld van € 46.363,--. Daarnaast is verdachte betrokken bij [bedrijf 7] B.V. (opgericht in december 2019), die de activiteiten van [bedrijf 1] in het eerste kwartaal van 2020 zou hebben overgenomen. Weliswaar staat Yusuf [verdachte] bij de Kamer van Koophandel vermeld als enig aandeelhouder en bestuurder, maar is het vestigingsadres van deze vennootschap gelijk aan het adres van verdachte en onderhoudt verdachte het contact met [getuige 1] over de gang van zaken binnen deze vennootschap, in het bijzonder met betrekking tot belastingaangiften. [bedrijf 7] B.V. is gelijk met [bedrijf 1] in november 2023 ontbonden. De belastingschuld van deze onderneming bedraagt inmiddels € 961.742,--.
Uit de door de officier van justitie geschetste situatie bij de andere door haar genoemde vennootschappen waarbij verdachte eveneens de gang van zaken (mede) bepaalt ([bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V.), in het bijzonder dat deze (kennelijk verlieslijdende) vennootschappen niet voldoen aan hun belastingverplichtingen en elk een belastingschuld heeft opgebouwd, in samenhang met het dossier komt een patroon naar voren dat verdachte, zoals ook volgt uit de verklaring van [betrokkene] dat verdachte het geld op de rekening niet aan de Belastingdienst wilde afbetalen, zich niets aan fiscale verplichtingen in verband met omzetbelasting gelegen laat liggen waar het vennootschappen betreft waar hij (mede) de (feitelijke) gang van zaken bepaalt. De rechtbank acht het dan ook passend om aan verdachte een verbod op te leggen tot het uitoefenen van beroep van statutair bestuurder of feitelijk bestuurder van enige rechtspersoon of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaren.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden met oplegging van voornoemd beroepsverbod voor de duur van vijf jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 28, 31, 51, 63 Sr.
8. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of
onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd .
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden ;
- ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder of feitelijk bestuurder van enige rechtspersoon of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. D. ten Boer en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.