Samenvatting
De Btw-richtlijn biedt lidstaten, binnen een geharmoniseerd kader, de mogelijkheid om bij de implementatie in hun nationale btw-wetgeving keuzes te maken. In dit artikel probeert Michel Schrauwen te onderbouwen dat Nederland bij de implementatie, in vergelijking tot andere EU-lidstaten, vaak minder gunstige keuzes heeft gemaakt waar het de btw-vrijstelling en het aftrekrecht voor financiële instellingen betreft. Vooral ten opzichte van andere EU-lidstaten met een grote financiële sector lijkt er een significant verschil te zijn. Het gevolg hiervan is dat er een ongelijk speelveld bestaat tussen partijen in de belangrijke financiële markten binnen en buiten Nederland.
NLF-W artikel
1. Inleiding
Een van de doelstellingen van de EU is een interne markt te realiseren waarbinnen goederen, personen, diensten en kapitaal zich vrij van belemmeringen tussen de lidstaten kunnen verplaatsen. Sinds de oprichting van de (voorloper van de) EU in 1957-1958 heeft in de daaraan ten grondslag liggende verdragen daarom een artikel gestaan om de btw-wetgevingen van de lidstaten te harmoniseren. In de considerans van de Btw-richtlijn is het volgende opgenomen:
Oftewel, een goed functionerende Europese omzetbelasting dient niet concurrentieverstorend te werken of een ongelijk speelveld tot gevolg te hebben voor de partijen die actief zijn op de Europese markt van goederen en diensten. Hiervoor is het dus het beste als de Nederlandse btw-regelgeving dusdanig is afgestemd op de btw-regelgeving in andere lidstaten dat sprake is van harmonisatie van regels waarbij voor alle gelijke partijen op de markt gelijke kansen gelden.