Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Rijnvarende X (belanghebbende) is in de jaren 2016 en in 2017 in loondienst werkzaam voor een in Liechtenstein gevestigde werkgever.

Vast staat dat de SVB ten name van X voor de jaren 2016 en 2017 een A1-verklaring heeft gegeven, dat de CRvB heeft geoordeeld dat dit terecht is geschied (22 oktober 2020, 19/1107, ECLI:NL:CRVB:2020:2609, NLF 2020/2429, r.o. 10.25) en dat de Hoge Raad het beroep in cassatie met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond heeft verklaard. Gelet hierop heeft de Inspecteur zich terecht op het standpunt gesteld dat X in deze jaren premieplichtig is in Nederland. De A1-verklaring staat immers onherroepelijk vast en de rechter is daaraan gebonden. Voorts kan artikel 73 Toepassingsverordening in de onderhavige procedure die de heffing van premies betreft, geen grond opleveren voor de Inspecteur om in de aangiften IB/PVV verrekening van Liechtensteinse premies toe te staan.

Hof Den Haag beslist verder onder meer dat X het recht op een algemene vrijstelling van 1,2% op grond van de werkkostenregeling niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het verzoek om premievrijstelling de directe aanleiding was voor onderzoek van de aangifte. Het onderzoek is niet gegrond op onrechtmatige risicoselectie.

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2016-2017
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
26 oktober 2023
Rolnummer
23/00095; 23/00096
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2077
NLF-nummer
NLF 2023/2732
Aflevering
30 november 2023

Naar de bovenkant van de pagina