Direct naar content gaan

Samenvatting

De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegd.

Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in de eerste plaats in geschil of een vordering van X in de jaren 2014 en 2015 als een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 3.92, lid 3, Wet IB 2001 dient te worden aangemerkt.

De Rechtbank oordeelt dat bij de overdracht door de vader van de betreffende vordering aan zijn kinderen (X en haar twee broers) sprake is van een samenstel van handelingen, die zich tussen derden die geen familie zijn niet zou voordoen. Er is daarom sprake van een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling wat het vermoeden van belastingarbitrage rechtvaardigt. X heeft dat vermoeden niet ontzenuwd. De Rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij geen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden.

De Inspecteur heeft verder terecht een derde deel van het vermogen van een stichting aan X toegerekend en tot de grondslag van box 3 gerekend.

De navorderingsaanslag IB/PVV 2016 is op verzoek van X opgelegd, waarbij de correctie in box 3 volledig aan haar is toegedeeld. Abusievelijk is bij het opleggen van deze navorderingsaanslag het verkeerde bedrag gecorrigeerd. Dit wordt hersteld conform de berekening van partijen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014 t/m 2016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
25 maart 2024
Rolnummer
21/3537; 21/3538; 21/3539; 21/4174
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2013
NLF-nummer
NLF 2024/0866
Aflevering
9 april 2024
bwbr0011353&artikel=3.92,bwbr0011353&artikel=3.92

Naar de bovenkant van de pagina