Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, wonende te woonplaats, belanghebbende (gemachtigde: N.G.A. Voorbach),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zoetermeer, heffingsambtenaar.
Procesverloop
Bij uitspraken van de heffingsambtenaar van 30 augustus 2023 zijn de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die besluiten beroep ingesteld. Daartoe is voor beide zaaknummers wegens samenhang eenmaal griffierecht geheven.
Zitting
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 11 april 2024.
Namens belanghebbende is verschenen mr. J. Piet, kantoorgenoot van de gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.F. Bucx.
Overwegingen
1. Op 2 maart 2023 om 11:56 en op 7 april 2023 om 15:03 stond de auto van belanghebbende geparkeerd aan [adres 1] respectievelijk [adres 2] te Zoetermeer (de parkeerlocaties). De parkeerlocaties zijn door burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer aangewezen als een plaats waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens controles op voormeld tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en geen geldige parkeervergunning was aangemeld. Naar aanleiding daarvan zijn aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen opgelegd van elk
€ 75,40 bestaande uit € 2,50 aan parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.
3. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, nu de termijnen van de maximale parkeerduur telkens was verstreken. De uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslagen dienen derhalve te worden vernietigd.
4. Partijen verschillen van opvatting over de vraag of de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de kosten die in deze procedure redelijkerwijs zijn gemaakt, te weten de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Belanghebbende pleit voor toekenning en de heffingsambtenaar daartegen. De heffingsambtenaar wijst er onder meer op dat pas in beroep de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag wordt bepleit wegens overschrijding van de maximale parkeerduur. De heffingsambtenaar stelt dat de gemachtigde die grond had kunnen aanvoeren tijdens de hoorzitting in bezwaar, waaraan hij verwijtbaar niet voldoende heeft meegewerkt, reden waarom die hoorzitting niet is gehouden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komen voor een proceskostenveroordeling in aanmerking de kosten die een partij redelijkerwijs heeft moeten maken. In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” wordt blijkens de memorie van toelichting bij dit wetsartikel (Tweede Kamer, 1991-1992, 22 495, nr. 3, bladzijde 154) tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest.
6. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de bestreden proceskosten in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hiertoe overweegt de rechtbank dat belanghebbende in de bezwaarfase heeft nagelaten de evident onrechtmatige naheffingsaanslag effectief te betwisten als wel gedaan in beroep. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht te worden gehoord, maar heeft niet gereageerd op de uitnodigingen van 30 juni 2023, 14 juli 2023, 9 augustus 2023 en 23 augustus 2023 tot het bijwonen van een hoorzitting. De stelling van de heffingsambtenaar dat de grond ingebracht in beroep ook in bezwaar ingebracht had kunnen worden is desgevraagd ter zitting ook niet weersproken. Met de heffingsambtenaar oordeelt de rechtbank dat voor de kosten in beroep niet voldaan is aan de redelijkheidstoets voor toekenning van de gevraagde vergoeding in beroep.
7. Gelet op wat onder 3 is overwogen, zijn de beroepen gegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat, gelet op het overwogene onder 6, geen aanleiding. Voor wat betreft de proceskosten in bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank doet de zaak zelf af en zal, gelet op wat onder 3 is overwogen, bepalen dat de kosten van bezwaar door de heffingsambtenaar dienen te worden vergoed. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 155,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschrift met een waarde per punt van € 310,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen;
- bepaalt de kosten van bezwaar die de heffingsambtenaar aan belanghebbende dient te vergoeden op € 155;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden;
- bepaalt dat de terijn voor de vergoeding van de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van O. van Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.