Samenvatting
Volgens enkele aanbieders van private-leaseovereenkomsten met betrekking tot auto’s zijn de uit de private-leaseovereenkomst voortvloeiende verplichtingen aan te merken als een schuld in box 3 en kunnen deze verplichtingen tegen de contante waarde worden opgenomen.
Vragen
1. Zijn de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een private-leaseovereenkomst bezittingen en schulden als bedoeld in artikel 5.3 Wet IB 2001?
2. Tegen welke waarde moeten deze rechten en verplichtingen worden opgenomen in box 3?
Antwoorden
1. Ja.
2. Nihil, tenzij de overeengekomen vergoeding niet zakelijk is, de betalingstermijnen niet regelmatig vervallen en/of de betalingstermijnen betrekking hebben op een tijdvak van meer dan een jaar. In dat geval moeten het gebruiksrecht én de verplichting worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer.
BRON
KG:202:2024:24 Private leasovereenkomst en box 3
Publicatiedatum 10-07-2024, 11:35 | Laatste update 10-07-2024, 11:35 | Standpunt
Aanleiding
Volgens enkele aanbieders van private leaseovereenkomsten met betrekking tot auto’s zijn de uit de private leaseovereenkomst voortvloeiende verplichtingen aan te merken als een schuld in box 3 van de inkomstenbelasting en kunnen deze verplichtingen tegen de contante waarde worden opgenomen.
Vragen
Zijn de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een private leaseovereenkomst bezittingen en schulden als bedoeld in artikel 5.3 in box 3 Wet IB 2001)?
Tegen welke waarde moeten deze rechten en verplichtingen worden opgenomen in box 3?
Antwoorden
Ja.
Nihil, tenzij de overeengekomen vergoeding niet zakelijk is, de betalingstermijnen niet regelmatig vervallen en/of de betalingstermijnen betrekking hebben op een tijdvak van meer dan een jaar. In dat geval moeten het gebruiksrecht én de verplichting worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer.
Beschouwing
Begrip ‘Lease’
Het begrip ‘Lease’ is niet geregeld in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en kent geen wettelijke definitie. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat de term ‘leasing’ betrekking heeft op een overeenkomst waarbij de ene partij (de lessor) aan de andere partij (de lessee) een goed ter beschikking stelt. De lessor stelt het goed aan de lessee ter beschikking gedurende een vooraf bepaalde tijd (de leaseperiode), tegen een vooraf bepaalde vergoeding die de lessee in termijnen moet voldoen (de leasetermijnen).
Hoewel een grote variëteit aan leaseovereenkomsten bestaat, zijn twee hoofdvormen te onderscheiden:
- Financial leasede lessor is de juridische eigenaar;
- de lessee heeft (vrijwel) het gehele economisch belang;
- de lessee betaalt in beginsel de verzekering en het onderhoud en bij auto’s de motorrijtuigenbelasting;
- aan het einde van de leaseperiode wordt de juridische eigendom overgedragen aan de lessee;
- kern van de overeenkomst is de financiering van het object.
- Operational leasede lessor heeft de juridische eigendom en het economisch belang;
- de lessee krijgt het gebruiksrecht;
- de lessor betaalt de verzekering en het onderhoud en bij auto’s de motorrijtuigenbelasting;
- kern van de overeenkomst is het gebruik van het leaseobject.
De Staatssecretaris van Financiën heeft in overleg met de Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen de zogenoemde Leaseregeling opgesteld waarin is opgenomen wanneer in ieder geval sprake is van een operational lease (Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 10 december 2019, Stcrt. 2019, 66228).
Private leaseovereenkomsten zijn (normaal gesproken) altijd een vorm van operational lease. De lessee heeft een verplichting tot het betalen van de leasetermijnen en het recht op het gebruik van het leaseobject. Als een object in lease wordt gegeven tegen betaling van een maandelijkse leasetermijn is voldaan aan de definitie van huur in artikel 7:201 BW: immers verschaft de lessor aan de lessee een zaak in gebruik, terwijl de lessee zich verbindt tot een tegenprestatie in de vorm van een betaling van de leasetermijnen (Hof Den Haag 22 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BY9447).
Wettelijk kader
In artikel 5.3 Wet IB 2001 is de rendementsgrondslag voor box 3 omschreven als het saldo van bezittingen en schulden. Bezittingen zijn onder andere rechten op roerende zaken (artikel 5.3, tweede lid, onderdeel d, Wet IB 2001). Dit omvat tevens genotsrechten, die volgens artikel 5.22, derde lid, Wet IB 2001 worden gedefinieerd als ‘elke gerechtigdheid tot voordelen uit goederen’. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een vruchtgebruik of om huurrechten. De in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 opgenomen uitzondering voor roerende zaken die worden gebruikt voor persoonlijke doeleinden, is niet van toepassing op rechten op dergelijke zaken.
Schulden zijn verplichtingen met een waarde in het economische verkeer (artikel 5.3, derde lid, aanhef, Wet IB 2001).
In artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001 is opgenomen dat genotsrechten en de daarmee corresponderende schulden worden gewaardeerd op nihil, indien de genotsrechten zijn verleend tegen een zakelijke vergoeding die wordt voldaan in regelmatig vervallende betalingstermijnen, die betrekking hebben op hoogstens een jaar.
Parlementaire geschiedenis
Uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 blijkt dat onder meer huurrechten kwalificeren als genotsrechten en dat de periodieke gerechtigdheid en schuldverplichting dan in feite tegen elkaar wegvallen (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 229).
Maar als bijvoorbeeld de huur voor een ongebruikelijk lange termijn vooruit wordt betaald, moet bij de waardering van het huurrecht rekening worden gehouden met de vooruitbetaalde huurpenningen en geldt artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001 niet (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 232).
Beoordeling rechten uit private leaseovereenkomsten
Op basis van private leaseovereenkomsten krijgen particulieren tegen betaling van een vergoeding een tijdelijk recht tot het gebruik van een zaak. Op grond van artikel 5.22, derde lid, Wet IB 2001 zijn de rechten van een particulier op basis van een private leaseovereenkomst aan te merken als genotsrechten. De vergoeding is in zijn algemeenheid zakelijk vastgesteld en dient periodiek te worden voldaan, meestal per maand. In dat geval is sprake van regelmatig vervallende termijnen die betrekking hebben op een tijdvak van ten hoogste een jaar en wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001, zodat zowel de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten als de daarmee corresponderende schulden op nihil worden gewaardeerd.
Indien de vergoeding niet zakelijk is, de betalingstermijnen niet regelmatig vervallen en/of de betalingstermijnen betrekking hebben op een tijdvak van meer dan een jaar, dienen zowel de genotsrechten als de daarmee samenhangende schulden te worden gewaardeerd. Stel dat een private leaseovereenkomst wordt afgesloten voor een periode van 48 maanden en de zakelijke vergoeding elke 16 maanden wordt voldaan. De betalingstermijnen zijn dan wel periodiek, maar hebben betrekking op een tijdvak van meer dan een jaar. De genotsrechten en de daarmee samenhangende schulden moeten dan worden gewaardeerd. Hierbij moet rekening worden gehouden met eventuele vorderingen en met het feit dat de vrijstelling voor de voor persoonlijke doeleinden gebruikte zaken niet van toepassing is op rechten op dergelijke zaken.
Conclusie
Bij een private leaseovereenkomst waarbij een zakelijke vergoeding is afgesproken die periodiek wordt voldaan en ziet op een tijdvak van ten hoogste een jaar, wordt het geheel aan rechten en verplichtingen op nihil gewaardeerd. Als geen zakelijke vergoeding is afgesproken of deze niet periodiek wordt voldaan of niet betrekking heeft op een tijdvak van ten hoogste een jaar, moeten zowel het gebruiksrecht (genotsrecht) als de verplichting worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer.