Samenvatting
De minister van LNV heeft, mede namens de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de staatssecretaris, Kamervragen beantwoord over ‘de snel stijgende dierenartskosten, waardoor essentiële dierkundige zorg voor velen onbetaalbaar wordt’.
Onder andere is gevraagd hoe het hoge btw-tarief van 21% op diergeneeskundige zorg zich verhoudt tot de wettelijke verplichting om een hulpbehoevend dier de nodige zorg te bieden.
De minister antwoordt dat zowel de dierhouder als de dierenarts op grond van de Wet dieren de wettelijke plicht hebben om hulpbehoevende dieren te voorzien van de nodige zorg. In spoedgevallen kan veterinaire zorg nodig zijn. Indien deze tegen vergoeding wordt verricht dan is daarop het algemene tarief van 21% toepassing, gelet op de Btw-richtlijn. Op diergeneesmiddelen als bedoeld in de Wet dieren (met uitzondering van diergeneesmiddelen voor toepassing buiten het lichaaam) is het verlaagd btw-tarief van 9% van toepassing.
Het uitgangspunt van de Btw-richtlijn is dat alle goederenleveringen en diensten belast zijn tegen het algemene tarief van 21%. Toepassing van een verlaagd btw-tarief voor diergeneeskundige zorg als zodanig staat de Btw-richtlijn niet toe. Actief pleiten voor het mogelijk maken van een verlaagd btw-tarief op diergeneeskundige zorg acht het kabinet niet opportuun. In de eerste plaats gelet op de ambitie van het kabinet om het belastingsysteem te vereenvoudigen en daarom terughoudend te zijn met de introductie of uitbreiding van fiscale regelingen zoals een verlaagd btw-tarief (Kamerstuk 2023-0000111799). Ten tweede gelet op de evaluatie van het verlaagde btw-tarief waarop met Prinsjesdag een kabinetsreactie komt (Kamerstukken II 2022/23, 32 140, 151).