Direct naar content gaan

Samenvatting

De vrijstelling voor financiële prestaties vormt het onderwerp van dit arrest, meer specifiek het antwoord op de vraag of diensten die een BV verleent aan hypotheekverstrekkers, kunnen worden gerangschikt onder de vrijstelling van artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting (Wet OB). Het gaat om een tweetal diensten. De eerste dienst betreft het traject voordat een kredietovereenkomst tot stand komt tussen de kredietverlener (de klant van de ondernemer) en de kredietnemer, en omvat het ter beschikking stellen van een systeem om kredietaanvragen van potentiële kredietnemers te beoordelen en het uitbrengen van offertes. Volgens het Hof is op deze dienst geen vrijstelling voor kredietverlening en bemiddeling van toepassing. De tweede dienst wordt verricht in het traject nadat de kredietovereenkomst tot stand is gekomen. Elementen van deze dienst zijn het voeren van een kredietadministratie, het berekenen van de maandelijks door de kredietnemers verschuldigde bedragen, het verzorgen van de betalingen en inningen van gelden etc. etc.. Het Hof oordeelde dat deze laatste dienst onder de vrijstelling voor handelingen inzake betalingen, overmakingen en schuldvorderingen kan worden gebracht.
De Staatssecretaris heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad verklaart dit gegrond.
De kredietverstrekkers hebben het beheer van de door hen verstrekte leningen uitbesteed aan de BV, maar voor dit beheer geldt geen vrijstelling, aldus de Hoge Raad.
Voorts oordeelt de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte het beroep van de BV op de zogenaamde bankenresolutie heeft gehonoreerd (vrijstelling o.g.v. “normale incasso; andere dan schuldvorderingen”).
Anders A-G Van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1998 - 2002
Instantie
HR
Datum instantie
11 oktober 2013
Rolnummer
11/03761
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:838
bwbid=bwbr0&artikel=11,bwbr0002629&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina