Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) is een navorderingsaanslag erfbelasting over het jaar 2011 opgelegd naar een belaste verkrijging van € 1.220.992. Deze navorderingsaanslag is op grond van artikel 16 SW 1956 opgelegd wegens verkrijging van afgezonderd vermogen in een Liechtensteinse Stiftung dat tot de nalatenschap van de moeder van X wordt gerekend.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat sprake is van een zogenoemd discretionair vermogen. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de moeder is aan te merken als (mede-)inbrenger van het in de Stiftung ondergebrachte vermogen. Uit onder meer de medeondertekening van de stukken door de moeder heeft het Hof afgeleid dat de ouders gezamenlijk de vermogensbestanddelen hebben geschonken aan de Stiftung.

X heeft met twee middelen cassatieberoep ingesteld.

Het eerste middel keert zicht tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van discretionair vermogen. Het middel faalt op de gronden uiteengezet in punt 5.9 tot en met 5.19 van de conclusie van A-G IJzerman van 21 december 2022 (21/04642, ECLI:NL:PHR:2022:1234, NLF 2023/0349, met noot van Van Maurik).

Uit het falen van het eerste middel vloeit voort dat in cassatie vaststaat dat het in de Stiftung afgezonderde vermogen ‘discretionair’ is, in die zin dat dit vermogen geacht wordt bij degene die dat vermogen heeft afgezonderd tot zijn bezit te behoren in de zin van artikel 2.14a Wet IB 2001.

Het tweede middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat het afgezonderde vermogen voor de helft aan de moeder moet worden toegerekend omdat zij het vermogen mede heeft ingebracht. Het Hof is ten onrechte voorbijgegaan aan de stelling van X dat de moeder ten aanzien van de afgezonderde vermogensbestanddelen niet bestuursbevoegd was, aldus het middel.

Ook dit middel faalt. De wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de wetgever in afwijking van de bedoeling van de wettelijke bepaling heeft willen aanvaarden dat afgezonderd particulier vermogen uitsluitend kan worden toegerekend aan degene die tot de afzondering bevoegd was.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
7 juli 2023
Rolnummer
21/04641
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:948
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam / Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2023/1986
Aflevering
7 september 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5963
bwbr0002226&artikel=16,bwbr0002226&artikel=16,bwbr0002226&artikel=17,bwbr0002226&artikel=17,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a

Naar de bovenkant van de pagina