Naheffing parkeerbelasting omdat vergunning te laat was betaald (1)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30 mei 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(1)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
De auto van X (belanghebbende) stond op 1 februari 2023 en 10 februari 2023 geparkeerd op locaties waar parkeerbelasting verschuldigd is, maar hij had geen parkeerbelasting betaald. Dit is niet betwist, waardoor in beginsel terecht naheffingsaanslagen parkeerbelasting zijn opgelegd. Parkeerbelasting moet direct bij aanvang van het parkeren worden betaald via een parkeerautomaat of mobiel communicatiemiddel, tenzij er een geldige parkeervergunning is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt vast dat de betaling voor de parkeervergunning voor 2023 niet tijdig was ontvangen, omdat deze pas op 13 februari 2023 was voldaan. Daarom was de parkeervergunning op de genoemde data niet geldig. De aangevoerde omstandigheden, zoals een ict-storing, liggen in de risicosfeer van X, die verantwoordelijk is voor tijdige betaling.
Het beroep is ongegrond. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Terneuzen, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 mei 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting met [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] opgelegd.
1.2. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 28 maart 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Feiten
2. De auto met [kenteken] stond op 1 februari 2023 omstreeks 19:24 uur stil aan de [adres 1] te [plaats] en op 10 februari 2023 omstreeks 14:49 uur aan de [adres 2] te [plaats] . Tijdens een controle op voornoemde data en tijden is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
3. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, zijn aan belanghebbende een tweetal naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd waarvan de naheffingsaanslag van 1 februari 2023 € 86,50 bedraagt bestaande uit een bedrag aan belasting van € 20 en € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag van 10 februari 2023 bedraagt eveneens € 86,50 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 20 en € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende de naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en zijn de aanslagen parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2023 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Gronden belanghebbende
7. Belanghebbende voert aan dat hij op 13 februari 2023 de parkeervergunning voor het kalenderjaar 2023 heeft betaald aan de balie van de gemeente Terneuzen. Deze vergunning heeft volgens belanghebbende een geldigheidsperiode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023. De tussentijds opgelegde naheffingsaanslagen vallen volgens belanghebbende binnen de geldende termijn van zijn parkeervergunning, waardoor beide naheffingsaanslagen met terugwerkende kracht dienen te vervallen.
Zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd?
8. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 1 februari 2023 geparkeerd stond aan de [adres 1] te [plaats] en op 10 februari 2023 aan de [adres 2] te [plaats] . Deze locaties zijn door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd (Artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 2.12 en bijlage 3 van de Verordening fysieke leefomgeving [plaats] ). Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft dit niet betwist. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.
9. De rechtbank overweegt dat parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is, dus direct nadat de auto wordt geparkeerd. Uit de Verordening volgt dat de parkeerbelasting kan worden voldaan door betaling bij een parkeerautomaat of met een mobiel communicatiemiddel (de a-belasting). De a-belasting is niet verschuldigd als wordt geparkeerd met een parkeervergunning (de b-belasting).
Van parkeren met een vergunning is alleen sprake indien bij het parkeren wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden en als de voor die vergunning verschuldigde belasting is voldaan. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan of is deze belasting niet betaald, dan is geen sprake van parkeren met die vergunning. Uit het stelsel van de Verordening volgt dat in dat geval de belastingplichtige de a-belasting verschuldigd is.
9.1. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de betaling voor het onderhavige belastingjaar 2023 niet tijdig door de heffingsambtenaar is ontvangen. Belanghebbende heeft de betaling namelijk pas verricht op 13 februari 2023. Daaruit volgt dat de parkeervergunning op de datum van parkeren op 1 februari 2023 en 10 februari 2023 niet geldig was.
9.2. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden doen niet af aan het oordeel van de rechtbank, omdat het niet tijdig overschrijven van het voor de parkeervergunning verschuldigde bedrag voor rekening van belanghebbende komt. Hij is zelf verantwoordelijk voor de tijdige betaling van de verlenging van de parkeervergunning. Dat hij door een ict-storing mogelijk de parkeervergunning niet kon betalen, is een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt. Belanghebbende had namelijk, zoals hij later heeft gedaan, de parkeervergunning bij de gemeente aan de balie kunnen betalen.
9.3. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende op 1 februari 2023 en 10 februari 2023 niet beschikte over een geldige parkeervergunning. Om naheffing te voorkomen, had hij ervoor moeten zorgen dat de verschuldigde parkeerbelasting op andere wijze werd voldaan. Nu belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen, zijnde naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht opgelegd.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd en gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 30 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.